De drie basiskenmerken van de organisatie variëren door de tijd door interne
en externe invloeden. Wanneer verschillende organisaties gaan samenwerken,
vervaagt de grens tussen interne en externe invloeden. Dit geldt ook voor
bedrijven die bvb hun klanten mee hun beleid laten bepalen, of
internetbedrijven, waarvan de grenzen moeilijk vast te stellen zijn.
Verder zijn er virtuele organisaties, losse organisaties die elk een eigen taak hebben, en zo een grote organisatie zonder identiteit vormen. De externe omgeving wordt
opgesplitst in twee deelomgevingen.
* De taakomgeving ( micro-omgeving )
=directe interactie & wederzijdse beïnvloeding
- klanten/gebruikers: organisaties proberen hun behoeften zo goed
mogelijk te bevredigen. Men moet die behoeften en de tevredenheid v/d klanten in kaart brengen.
- leveranciers: zij leveren de middelen die de organisatie nodig heeft om
de doelen te realiseren. Men moet de kenmerken van de middelen en de
leveranciers in kaart brengen.
- distributeurs: zij brengen de goederen tot bij de eindgebruikers.
-directe concurrenten: bieden vergelijkbare producten aan. Men moet zowel rekening houden met de eigenschappen van de markt als van de afzonderlijke concurrenten.
-Indirecte concurrenten bieden substitueerbare goederen aan, of
betreden de markt pas binnen afzienbare tijd.
- financiers: Interne geldschieters verstrekken eigen vermogen.
Externe geldschieters verstrekken vreemd vermogen, voor beperkte termijn en onder strikte voorwaarden.
- onderaannemers en partnerorganisaties: men kan zowel perifere als core
activiteiten uitbesteden, voor tal van redenen. Men kan ook samenwerken met partners, die geen taak overnemen, maar samen een
deelopdracht uitvoeren.
* De algemene omgeving ( macro omgeving )
De organisatie interageert indirect en eenzijdig met de macro of algemene
omgeving. De organisatie kan er immers individueel geen invloed op uitoefenen aangezien de algemene omgeving betrekking heeft op grote maatschappijgebonden fenomenen.
- politiek juridische omgeving: juridisch kader waarbinnen de organisatie w werkt
- economische omgeving: macro-economisch kader waarin de organisatie opereert alsook de discussies die er gevoerd worden door de bevoegde personen
- technologische omgeving: trends & ontdekkingen + verspreiding ervan door onderzoeksinstituten en toonaangevende tijdschriften.
- socioculturele omgeving: het maatschappelijk kader bestaat uit
ethische standpunten, demografie, onderwijs en dergelijke. Belangrijk
voor de vormgeving hiervan zijn demografische bevolkingsgroepen en
voorbeeldfiguren.
Volgens Hofstede zijn er 4 dimensies:
1) Individualisme (eigen belang) ó collectivisme (maatschappelijk solidariteitsprincipe)
2) Machtsafstand è hoe groter de machtsafstand hoe meer ongelijkheid de mensen accepteren
3) Onzekerheidsmijding è hoe lager die is, hoe meer onconventioneel en risicovol gedrag
4) Masculiniteit (assertiviteit&materialisme) ó feminiteit (onderlinge relaties& aandacht voor
welzijn van anderen)
* Karakter van de omgeving
- stabiel < = > dynamisch: een dynamische omgeving kent veel
veranderingen met korte tijd ertussen. Men oordeelt zelf welke tijd kort
of lang is. Relatieve aanduiding: de omgeving is dynamischer dan vroeger, of bepaalde delen zijn stabieler dan andere.
- zeker ó onzeker: in een zekere omgeving is er informatie
beschikbaar die toestaat veranderingen in de omgeving te voorspellen.
Men kan zelf oordelen of iets makkelijk voorspelbaar is of niets.
- eenvoudig ó complex: een eenvoudige omgeving is met een
beperkte en makkelijk beheersbare hoeveelheid kennis in kaart te
brengen.