Aristoteles, “vader van de Westerse wetenschap”
- Aristoteles is realist en een groot wetenschapper
1. Hij onderscheidt wetenschap van de filosofie en brengt een eerste indeling die nog steeds herkenbaar is
- Logica : Aristoteles maakte strikte regels voor het denken
- Biologie : analyseert veel soorten levende dieren
- Ethiek en politiek : worden onderscheiden
- Metafysica : blijft eerste filosofie
2. Hij probeert wetenschap te definiëren
- Wetenschappelijke kennis wil de werkelijkheid begrijpen door de kenmerken ervan te bestuderen ( bevinden zich in tijd en plaats )
3. Hij denkt na over methodologie
- Schrijft logica neer in een werk over de regels van het juiste denken
- Deductie is een redeneervorm
- Syllogisme = 2 premissen ( major en minor ) zorgen voor conclusie
Vb. alle mensen zijn sterfelijk ( major )
Socrates is een mens ( minor )
Socrates is sterfelijk ( conclusie )
- Wiskunde is belangrijke deductieve wetenschap
- Indictie is een redeneringsvorm waarbij uit concrete gegevens een algemene
regel wordt afgeleid - Aristoteles schreef handboek over geldige en ongeldige redeneringsvorm
- Voorbeeld 1 :
Eerste premisse : alle mensen zijn sterfelijk
Tweede premisse : Socrates is een mens
Conclusie : Socrates is sterfelijk - De twee persmissen zijn waar, de redenering is geldig, dan is ook de
conclusie waar
Voorbeeld 2 :
Eerste premisse : katten miauwen
Tweede premisse : katten zijn dieren
Conclusie : alle dieren miauwen
- Voorbeeld 3 :
Eerste premisse : alle katten hebben 4 poten
Tweede premisse : de kat van de buren heeft er maar 3
Conclusie : de kat is geen kat meer
- Redeneringsvormen zijn nog steeds bekend vb. Popper leverde intressante
correcties : - Zuiver deductief redeneren is uigesloten. Je kan maar een theorie
formuleren als er een vermoeden aan vooraf gaat - Zuiver inductief redeneren kan leiden tot grote fouten.
3. De metafysica van Aristoteles
- Er is maar 1 wereld, de wereld waarin wij leven
- De essentie van elk ding, is in het ding zelf aanwezig
- Werkt een metafysica uit door nuanceringen over “het zijn”
- Er is meer dan “zijn” en “niet zijn”
1ste nuance : het stof-en-vorm principe = hylemorfisme
- Een vormeloze stof ( hylè ) bestaat nooit op zichzelf ; maar word door een stof
( morfé ) tot iets gemaakt - Stof en vorm kunnen niet op zichzelf bestaan
- Elk zijnde is een combinatie van een oerstof met die eigen vorm
2de nuance : begrippenpaar potentie en act
- Vb. eikel die kan uitgroeien tot een eik
- Potentialiteit = mogelijkheid tot worden, onbepaaldheid
- Vorm = verwezenlijking, voltooiing
Aristoteles past deze potentie en act ook toe om de mens te omschrijven. De potentieis de menselijke lichamelijkheid en de act van de mens, de voltooiing van het menszijn ligt in de ontwikkeling van de geest. Men evolueert verder en steeds beter dan vorige generatie: uit een lagere lenvensgraad groeit steeds een grotere.
4. De ethiek van Aristoteles : een levenskunst om gelukkig te worden
Het menselijk geluk bevat 3 componenten :
- Ontwikkeling van de geest : enkel als de geest voldoende ontwikkeld is kan je gelukkig zijn
- Sociale vaardigheden ontwikkelen : steeds gulden middenweg kiezen ( rationeel overwogen keuze )
- Voldoende vrienden, gezondheid en materiële welstand, gelukkig gezinsleven,…
=> De ethiek van Aristoteles is heel intellectualistisch. Het verstand speelt een dominante rol. Er is geen geluk mogelijk zonder intellectuele ontplooiing. Toch is Aristoteles genuanceerder dan Socrates over de motieven die het handelen van de mens bepalen : ook karaktersterkte en inzet zijn verijst.