Feuerbach
Voor Feuberbach (1804-1872) was de filosofie de wetenschap van de hele werkelijkheid in haar totaliteit.
Hij legde de nadruk op de natuur, die zintuiglijk begrepen kan worden. Zintuiglijkheid, waarheid en de werkelijkheid zijn 1 groot geheel waarin het fysische en het geestelijke in de mens samenkomen.
Door de ervaring van de menselijke ellende, onrechtvaardigheid, armoede, onvrijheid enzovoort ontstaat bij de mensen een verlangen naar een hogere werkelijkheid waar allen rechtvaardigheid, welvarend en vrij zouden zijn. Zo projecteren ze hun verlangen op een niet-bestaande God in een niet-bestaande hemel. God is dus een schepping van de mens.
De filosofie van Feuerbach is een materialistisch humanisme. Het materialisme is duidelijk: alles gaat terug op de zintuiglijke wereld waarvan de menselijke geest deel uitmaakt. Alleen door zich te bevrijden uit de illusie van de godsdienst kan de mens zichzelf volledig ontwikkelen. Hij gebruikt voor die illusie de term Entfremdung: de mens heeft zijn eigenlijke opdracht afgestaan aan de door hem geprojecteerde bovennatuur en is daardoor gealiëneerd van zijn ware bestaan. Alleen als we al onze krachten aan de mensen wijden, kunnen we dit leven en deze wereld beter maken en een ander leven of een andere wereld bestaat er nu eenmaal niet. Hier is dus sprake van naastenliefde.
Daarnaast legde Feuerbach de nadruk op de mens, men spreekt dus van een antropocentrische (mens-gerichte) filosofie.
Kritiek op Feuerbach
De linksen verwijten Feuerbach:
- dat hij het teveel over de abstracte mens heeft en te weinig over de historisch en sociaal concreet bepaalde mensen
- dat hij de hele dialectische methode van Hegel als nutteloos opzij geschoven heeft, terwijl die methode juist de sleutel tot een nieuwe materialistische theorie kan bezorgen