Het rationalisme
- 17e en 18e eeuw: periode van de verlichting: de filosofen konden niet langer op de Openbaring beroepen zonder van onwetenschappelijk denken of bijgeloof verdacht te worden
- De meesten onder hen waren wel gelovig, maar dat geloof had in principe (zoals sedert William van Ockham) niets met hun denken te maken
- Pas in de 18e eeuw vinden we uitgesproken atheïsten, maar toen waren zij nog een uitzondering
- Zelfs vijanden van de kerk zoals Voltaire geloofden in een Opperste Wezen, een deus (vandaar de naam ‘deïsten’) à maar op hun vakterrein ging het er toen vooral om, om na te gaan:
- hoe we kunnen kennen (kennisproces)
- hoe betrouwbaar onze kennis is
- of we tot een absolute waarheid kunnen komen - De rationalisten namen aan dat we de waarheid door ons verstand, onze ratio, konden vinden + het waren bijna uitsluitend Franse en Duitse denkers, in tegenstelling tot de Engelsen, die als empiristen de zintuiglijke waarneming als basisinstrumenten aanzagen
René Descartes (16e en 17e eeuw)
- Hij leefden in een wereld waarin natuurwetenschappen zich enorm aan het uitbreiden waren, en dat beïnvloede zijn filosofie à hij is, na Aristoteles, een denker die een heel filosofisch systeem van op de grond opbouwt = die niet op het gezag van de oudheid of de ME steunt
- Hij was overtuigd van het gelijk van Galilei en daarom besliste hij zijn boek over astronomie ook niet uit te geven (want Galilei’s boek moest zijn stellingen ook terugtrekken)
- Naast zijn bijdragen aan de meetkunde, de optica, de geneeskunde en de fysica is hij als filosoof vooral bekend door zijn essay ‘discours de la methode’ en zijn ‘méditations’
- Descartes begint met een methodische twijfel (twijfel als methode, als weg om tot de waarheid te komen) om te zien of er iets is waaraan uiteindelijk niet meer getwijfeld kan worden à de twijfel begint met de zintuiglijke waarneming