Verdeling van de lust/onlust over een populatie
Kritiek op het utilitarisme:
- Men kijkt enkel naar de totale lust, maar men heeft geen oog voor de verdeling van de lust en onlust (pijn) over een populatie (dus zou het toegelaten zijn om iemand te doden om de totale lust te maximaliseren).
- Indien men alleen kijkt naar de totale lust zijn er grote sociale ongelijkheden toegelaten (individuen kunnen immers uit dezelfde kwaliteit goederen heel verschillende lusthoeveelheden putten).
Mogelijke oplossing: indien men niet naar de totale, maar wel naar de gemiddelde nuttigheid (average utility) als morele standaard neemt. Maar dit brengt terug een probleem met zich mee:
Wanneer men naar het gemiddelde kijkt dan heeft men geen enkel besef meer van het aantal individuen.
Sommige utilitaristen kennen een eigen waarde toe aan de verdeling van de nuttigheid. Drie mogelijkheden dienen zich aan:
- Egalitarisme: een zo gelijk mogelijke verdeling van een zo groot mogelijke nuttigheid wordt de waardestandaard
- Maximaal toegelaten nuttigheidsverschillen worden bepaald.
- Een minimaal nuttigheidsniveau voor ieder individu wordt gegarandeerd
In elk van deze drie gevallen kan men niet mee over zuiver utilitarisme spreken omdat het wezenskenmerk ervan is prijsgegeven. Namelijk dat de structuur van de verdeling er naast nuttigheid, een zelfstandige waarde verwerft.
Overigens dient men er op te wijzen dat het utilitarisme vanzelf een zekere tendens naar egalitarisme (gelijkheidsstreven) bevat. Bentham was ook de 1e om de wet van het dalende grensnut te formuleren. Allocatie in de richting van de minder bedeelden, en dus een zeker egalitarisme, is vanzelf aanwezig in het utilitarisme.