Ambachtsgilden
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 547 keer
Kenmerken
- vanaf 13de eeuw: ambachtsgilden per beroepsgroep
- locatie bepaald door: wens om samen te klitten, grondprijs, nabijheid klandizie, aanwezigheid stromend water of hygiënische overwegingen (vb. verkopers van voedsel in één straat)
- aanvankelijk: georganiseerd door aristocratie à bedoeling: controle over ambachtslieden
- 13de eeuw (Vlaanderen, Catalonië): georganiseerd door ambachtslieden à bedoeling: bestrijden van onzekerheden (ook religieuze dimensie) vb. 14de/15de eeuw: tehuizen voor behoeftige leden DUS: organisaties vervulden functies die op het platteland door familiale huishouding werd vervuld
Organisatie op basis van :
- nabuurschap tussen leden
- belangen van overheden à ze erkenden de ambachtsgilden vaak als monopolistische beroepsgroeperingen (om de kwaliteit van de productie te verzekeren = belangrijk voor de handelaars!)
Reglementen, opgesteld door de stadsbesturen:
- werktijden
- technische voorschriften à dit leidde tot een stapsgewijze opleiding in de ateliers (ateliers hadden een uitgesproken familiaal karakter):
→ leertijd voltooid à ‘gezel’ = geschoold arbeider in loondienst bij een meester, kon zich in sommige gevallen kwalificeren voor: â
→ meester bij aflevering van een door een jury goedgekeurd ‘meesterwerk’
→ ambachtsmeester: gebonden aan een aantal voorwaarden die verduidelijkten dat dit niet voor iedereen was weggelegd (= tendens tot sociale afsluiting in economisch moeilijke omstandigheden vb. 14de eeuw, waarin ook de tendens tot erfelijkheid van de titel past – vgl. koopmansgilden!)
Ambachtsgilden: grotendeels zelfvoorzienend
= handig meegenomen voor de patriciërs (die ze tevens controleerden): zo hoefden ze niet zelf voor de ambachten in te staan bij crisissituaties
ð toch konden ambachtslieden net door deze organisaties gedachten uitwisselen en tot collectieve acties overgaan, vb. verlaten van de stad uit protest.
ð Reactie patriciërs: geval van Gent: lock-out: overeenkomsten tussen ondernemers om geen stakers in dienst te nemen)
Reactie
tegen 1300 verscherpten de sociale tegenstellingen in de steden (conjunctuuromslag) à acties
- soms kregen de belangrijkste vertegenwoordigers van de ambachten politieke medezeggenschap (zagen patriciërs als voorbeeld à ontwikkeling ‘arbeidersaristocratie’)
- in Vlaanderen was deze omwenteling radicaal door toedoen van de Guldensporenslag (psychologische invloed – stedelingen hadden een ridderleger verslagen)
- later ook in naburige gewesten navolging
Wat konden de ambachtslieden aanvangen met de nieuwe rechten?
- Beschermen levensstandaard
- Beperken van combinatie groothandel – ondernemerschap à sommige ambachtsgilden konden zich opwerken tot kleine ondernemers vb. de wevers in Gent
14de eeuw
- neergaande economische conjunctuur à ondernemers verplaatsen activiteiten naar dorpen (lagere lonen)
- reactie ambachtsgilden: verbodsbepalingen op nabootsing en import, erfelijkheid van meesterschap vastleggen in de statuten, maar deze maatregelen kunnen niet op tegen marktmechanismen à voorsprongsgebieden leggen zich deels toe op zeer hoogwaardige producten à desindustrialisatie ervan en industrialisatie van lage-loongebieden
Vrouwen
- werkten veelal, stonden onder voogdij (van hun man, broer …); enige manier om voogdij te ontkomen en mee te tellen in gilden is als weduwe
- specifiek vrouwelijk beroep: vroedvrouw à konden opklimmen tot meesteres in de gilde der chirurgijnen
Arbeiders die niet in ambachtsgilden zaten
(‘sluiten van de rangen’):
- gezellenverenigingen: na een tijd erkend, maar beperkter privileges
- Duitse Rijk: Wanderschaft der fahrenden Gesellen: jonge gezellen die langdurig rondtrokken (ook naar Italië)
- Talloze ongeschoolde arbeiders à zeer flexibele en onzekere werkgelegenheid à trokken noodgedwongen veel rond à maatschappelijk zwak (konden zich niet organiseren)
Identiteit van de middeleeuwse ambachtsman
hing samen met zijn ambachtsgilde (zijn sociale, politieke en economische rechten hingen ermee samen + ondersteuning in moeilijke tijden)
à sociale conflicten volgens de rivaliteit tussen sectoren, niet volgens klassenverschillen