Classicisme (17e eeuw)
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 3624 keer
→ Frans verschijnsel
A. Inleiding
Periodisering en verspreiding
Hoogtepunten barok: Engeland, Nederlanden en Spanje tijdens de 17e eeuw. In Frankrijk blijft de barok marginaal: vanaf eind 16e eeuw is classicisme er de dominante stroming (naast het maniërisme) → Barokeeuw = l'age classique. Men kijkt in Frankrijk radicaal terug naar de Renaissance.
Vooral bij toneelschrijvers Racine en Corneille.
Bloei classicisme rond 1660. Vanaf 2e helft 17e eeuw en vooral in de vroege 18e eeuw invloed in Europa (met het classicisme komt ook de Franse taal over naar de rest van Europa)
- In Engeland en Spanje: al in 2e helft 17e eeuw krijgt barok concurrentie van classicisme (Milton's klassieke gestrengdheid)
- In het aristocratische kunstleven van Londen vindt classicisme en vruchtbare voedingsbodem (Dryden: late 17e eeuw; Pope: 18e eeuw)
- Ook in later werk van Vondel en in Duitsland kent classicisme navolging.
Enkel werken rond 1660 zijn strikt classicistisch; later (vroege 18e eeuw) wijken ze zo af van de klassieke cultuur → pseudo-classicisme
Cultuurhistorische context
Frans classicisme: aristocratisch element (Renaissancesmaak: terugkeer) sterk benadrukt.
Reden: in eerste instantie cultuur van het (koninklijke) hof (absolutisme van de Bourbons).
Politieke situatie
Absolutisme van de Bourbons: succes door verzwakte staat na godsdienstoorlogen. Ook de cultuur werd nu centraal georganiseerd
Cultuursociologische situatie
Geestelijk imperialisme op alle gebieden van het maatschappelijke leven.
Vooral op vlak van sociale cultuurdragers is er een verschil met Renaissance.
Geboorte-adel vervangen door brevetadel: cultuurpatroon wijkt sterk af van dit van de oude aristocratie: inspiratie bij de Renaissance (cf. Castiglione): ideaalbeeld van de honnête homme, actualisering van het ridderideaal (plichtsbesef, trouw, verfijnd, …) → geradicaliseerd aan het hof van de Bourbons: ontwikkelt zich tot gedragscode van de gentilhomme: etiquette die bepaalt welk gedrag verplicht is voor de aristocratie, met als voorbeeld het gedrag in de saloncultuur van de Préciosité.
Levensstijl hofadel wordt maatschappelijk ideaal Franse elite en breidt zich uit tot een levenscode voor alle gegoede maatschappelijke groepen → ook leden van de burgerij gaan zich richten naar dit beschavingsideaal (Molière, Racine): daardoor zullen veel elementen van dit patroon het gedrag van de burgerij in latere periodes bepalen.
Kunstsociologische situatie
Louis XIV: 1 koning, 1 wet, 1 godsdienst, 1 cultuur. Cultuurimperialisme drukt zich uit in staatsreligie (opheffing Edict van Nantes), in een autoritaire hofcultuur en in classicistische kunstvormen.
- Hofcultuur: organisatie artistieke leven komt in handen van de académies, centralistische instituties die verschillende kunstdisciplines reglementeerden; ze waren onderworpen aan een soort kunsttheorie
- Académie de Peinture et de Sculpture: eerst vrije vereniging, wordt onder Le Brun een autoritair geleide staatsinstelling
- Académie Française (1634, Richelieu): 40 deskundigen op literair gebied die de literaire productie reglementeert en consacreert (toekennen financiële middelen)
→ soort staatsmecenaat: grote macht over literatuur - Colbert: Surintendant des Bâtiments: stelde kunstproductie ten dienste van het vermarkten van monarchaal prestige. Zijn cultuurpolitiek draagt bij tot totstandkoming van de mythe 'le Roi Soleil': motor achter oprichting van de académies en onder zijn impuls wordt de koning de belangrijkste opdrachtgever (staatsmecenaat): paleis Versailles, Dôme des Invalides, uitbreiding Louvre, …
- Classicistische normen: Académie de Peinture et de Sculpure verplicht het getrouw navolgen van de klassieke werken, zowel vormelijk als inhoudelijk. (Poussin)
- Académie Française pleit voor strikte toepassing van traditionele vormwetten: eisen van de klassieke regels.
- Klassieke regelesthetica: ultiem referentiepunt
B. Kenmerken
→ wijkt af van vernieuwingen uit Renaissance en barok
La querelle des anciens et des modernes
Kunstproducten uit die periode: onpersoonlijk en weinig creatief (slaafse navolging klassieke regels)
Eeuwige tegenstelling vernieuwers - traditionalisten versterkt doordat politieke machthebbers de traditionalisten steunen => spanning niet-officiële kunst (vrije, creatieve stijl: Rubenisten, navolgers van Rubens) - officiële, academische kunst (Poussinisten).
Zelfde spanningsverhouding in literatuur: La querelle des anciens et des modernes.
Deze situatie staat haaks op de neiging tot sterke individuele expressie in de Renaissance en barok.
Literaire kenmerken
- Rationaliteit, discipline: streven naar orde en evenwicht (zeer radicaal): voornaamste kenmerk; voorliefde voor regelmaat op formeel en thematisch vlak
- Voorliefde voor afgemeten, juiste verhoudingen op formeel vlak
- Strikte compositiewetten: vb. Versailles: gevoel van overweldiging, discipline
- Imiteren beste voorbeelden uit Oudheid: imitatio
- Thematisch vlak: aandacht voor het psychologische, conflict tussen verstand en affect (Racine)
- Streven naar personages uitbeelden die blijk geven van verstandelijke controle over hun affecten (in relatie met rationaliteit: past goed in nieuwe cultuur: zelfdwang, zelfbeheersong)
- Plichtsbesef en verantwoordelijkheidszin personages vaak centraal
- Voorliefde voor afgemeten, juiste verhoudingen op formeel vlak
Ook op gebied van filosofie en religie: hang naar rationaliteit, orde en evenwicht (Descartes, Pascal)
- Regelpoëtica: normatieve kunstleer, systeem van esthetische normen dat aan KO ontleende regels vastlegt waaraan het goede kunstwerk dient te beantwoorden. Klassieke esthetische regels (wet van de 3 eenheden): basis rationele discipline van de kunstenaar.
In de barok en Renaissance was poëtica een instrument waarmee kunstenaar kunstwerken ontwierp, met als uitgangspunt de geest van de klassieken- Renaissance: elementen hernemen van de heidense levensstijl uit de Oudheid
- Barok: spanningsverhouding uitdrukken tussen christendom en heidendom
De invloedrijkste verwoording van de classicistische regelpoëtica: Nicolas Boileau (1637-1711) Art Poétique (1674): gedisciplineerde esthetiek, die vorm en inhoud van de kunstwerken aan regels onderwerpt. Classicistische kunst is niet gericht op normdoorbreking, maar op normbevestiging, het cultiveren van vaste gewoontes.
- Theater: wet van de 3 eenheden (Aristoteles) verplicht: eenheid van plaats, tijd en ruimte
- Vraisemblance: eis van geloofwaardigheid of waarschijnlijkheid: door de wet van de 3 eenheden de waarschijnlijkheid van het voorgestelde garanderen
- Bienséance: geheel van morele voorschriften en beleefdheidsconventies: voorstellen van beschaafd gedrag: kunst geeft het voorbeeld. Alledaagse situaties en taal moeten dus vermeden worden
- Relaties tussen personages moeten conform de Franse sociale hiërarchie zijn
- Taalzorg: men wil de Franse taal hanteerbaar maken (lijkt op hedendaags Frans): vastleggen van het klassiek Frans: taal gezuiverd van dialectismen, archaïsmen, en wordt helder, soepel en genuanceerd. Belangrijke rol Académie Française, en enkele grote auteurs (Descartes, Pascal, de Malherbe)
C. Vertegenwoordigers
→ vooral theater, redevoeringen, welsprekendheid
Enige relevante classicistische genre: drama: Corneille, Racine, Molière
Pierre Corneille (1606 1684)
Kwam vroeger dan de rest: minder gedwongen
Blijspelen en tragedies: Le Cid (1636), Horace (1640), Cinna (1640), Polyeucte (1643)
- Verhaalstof vaak ontleend aan Romeinse geschiedenis met toevoeging van nevenintriges.
- Thematische constante: helden proberen met wilskracht en hartstocht idealen te verwezenlijken: liefde tot God (Polyeucte), vaderlandsliefde (Horace), vergevingsgezindheid (Cinna). Morele conventies worden publiek bijgebracht op didactische wijze.
- Formeel: wijkt soms af van wet van de 3 eenheden: stijl kenmerkt zich door retorisch, gezwollen taalgebruik
Jean Racine (1639-1699)
Tragediedichter: Britannicus (1669), Bérénice (1670),…
- Thematische constante: held kampt met onvermogen hartstochten te temperen: conflict tussen rede en passie maakt leven ondraaglijk => meestal keuze voor bevijdende dood. Beschrijft geïntellectualiseerde hartstocht.
- Formeel: strengere toepassing klassieke compositiewetten: tragische handelsmoment geconcentreerd op crisismoment mensenleven. Eleganter, soberder en poëtischer taalgebruik als Corneille. Ook beheerster: aanspreking met seigneur
Molière (J.B. Poquelin 1622-1673)
Eigen theater (Illustre Théâtre: 1643), acteur bij reizend gezelschap, nauwe band koningshof, vooral bekend van blijspelen. Qua intrige niet echt vernieuwend, wel verfijnde psychologische karaktertekening (types als hypocriet, vrek): geven panoramisch beeld van zijn tijd
- Vroege werk: kluchten, maatschappelijk satires: hekelt wantoestanden in saloncultuur préciosité (les précieuses ridicules, 1659). Toch normbevestigend
- Rijp toneelwerk: Komedies over liefde en ontrouw (L'école des maris, 1661), over hypocrisie van de opvoedingsinstanties (L'école des femmes, 1662), over de pose van de vroomheid (Tartuffe ou l'imposteur, 1664), over een intellectualistisch sociaal type dat intersubjectieve afhankelijkheid ontkent (Le misanthrope, 1666), psychologische komedies (Comédies de caractère) en zedenkomedies (Comédies de moeurs)
- Later werk (onder mecenaat Louis XIV): ontspanningsstukken met afgezwakte sociale kritiek en nadruk op komische effecten.Sommige stukken opgeluisterd met muziekfragementen behoren tot comédie ballet (le bourgeois gentilhomme 1670, les femmes savantes, 1672, Le malade imaginaire, 1673)
Andere genres:
- Functionele literatuurproductie (ondergeschikt aan absolutistische idealen): redevoeringen en welsprekendheidliteratuur (Bossuet 1627-1704)
- Literatuurproductie in het kader van maniëristische hofcultuur: brieven, maximes
- Didactische roman: François de Fénelon (1651-1715), Télémaque (1699)
- Lyriek van François de Malherbe (1555-1628): beste vb. classicistische poëzie