. De opkomst van de moderne staat
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 862 keer
Men vormde verbrokkelde gebieden om tot gecentraliseerde staten wat zorgde voor wisselvalligheden in de dynastieke strijd en kwetsbaarheid, een strijd tegen feodale heren en een vijandschap tussen staten met steeds hogere militaire uitgaven en een zoektocht naar nieuwe financiële technieken en bureaucratische methoden. Zo verwerft de vorst militaire onafhankelijkheid t.o.v. de adel. Er ontstond een vorming van een nationaal leger, een schaalvergroting ervan en een professionalisering met de introductie van primitieve artillerie en handvuurwapens en een langdurige training.
Men begon met het scheppen van centralistische staatsinstellingen. Oorspronkelijk waren loyaliteitsgevoelens vnl. gericht op lokale en regionale leefverbanden, maar de consolidatie van verworden eenheid via centrale instellingen zorgde voor nationalisering en een binding aan vaste regels die controleerbaar en voorspelbaar waren.
Langzaam groeide de scheiding tussen koninklijk huishouden en regering. Er ontstond een onderscheid tussen overheidsdienaren en dienaren van de vorst, ambtenaren van de vorst functioneren aan de hand van reglementen en gespecialiseerde diensten en instellingen ontstaan. De relatie werd ook formeler in de houding ten aanzien van adel en burgerij, het groeiende aantal wetten en een diepere greep op het dagelijkse leven.
Daarnaast had de vorst meer economische middelen vanaf de zestiende eeuw dankzij kolonisatie en een uitbreiding van het handelskapitalisme en de belastingen stegen dankzij een systeem van permanente belastingen, zware accijnzen en professionalisering van de inning. Men voerde een economische politiek gericht op vergroting van de staatsinkomsten via protectie en afroming van de inkomsten naar de staatsinstellingen. Er ontstond een vorstelijk mercantilisme of staatprotectionisme die de uitvoer bevorderde, de import belemmerde en de verdeling van voedsel voorzag.
Er bestonden nog steeds nauwe betrekkingen tussen kerk en staat met de kerk als ideologische steunpilaar en uivoerende arm van het openbaar gezag. Na de reformatie werd de kerk genationaliseerd.
De ontwikkeling van staten tussen 1500 en 1800 ging van privé-domein van de vorst naar de staat, een groei van het centraal gezag gesteund op algemene regels, wetten en ambtenarij en meer invloed op het leven van de burgers. Dit proces was afhankelijk van de vorst en de raadgevers, de sociale verhoudingen en de verhouding ten opzichte van andere staten.