De sociale impact van de IR: een verhit debat onder historici
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 640 keer
Het debat richt zich op twee centrale vraagstellingen: de evolutie van de absolute levensstandaard (= materieel) en de relatieve levensstandaard (= ongelijkheid).
Tot de jaren vijftig was er sprake van een optimistische visie. Clapham stelde aan de hand van loongegevens dat de reële lonen stegen met maar liefst zestig procent. Ashton bewees hetzelfde aan de hand van factoren zoals import en exportprijzen, woongelegenheid en voeding. Ten slotte hebben we een quote van Hayek: “While there is every evidence that great misery existed, there is none that it was greater than or even as great as it had been before.”
Na de jaren vijftig ontstond een meer pessimistische visie onder invloed van de Koude Oorlog (ideologische en fundamentele meningsverschillen over ongelijkheid). Hobsbawn en Thompson stellen dat prijzen en inkomens slechts partiële informatie bevatten. Ze gaan op zoek naar de mortaliteit, werkloosheid, voeding, leef en werkomstandigheden en de cultuur. Het is duidelijk dat de pessimistische visie meer kwalitatief is, waar de optimistische visie zich richt op kwantitatieve elementen.
Na de Koude Oorlog ontstond er meer oog voor diversiteit en de ervaringen van de arbeidersklasse en besloot men dat het noodzakelijk was om studies van het reële inkomen aan te vullen met andere dan loongegevens.