De stedelijke samenleving
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 477 keer
Bestaan in de stad is uitermate kwetsbaar
- onhygiënische levensomstandigheden à epidemies, vb. verspreiding lepra
- bevoorrading van voedsel afhankelijk van oogst op het platteland
- ambachtslieden: afhankelijk van de internationale markt
Leven van de stedeling
leefde niet op het ritme van de natuur (seizoenen, licht en donker) à uit hun ervaringen rijpt een rationele, burgerlijke mentaliteit (week af van mentaliteit op het platteland). Voorbeelden:
- Geen eten? à ‘Rijken hebben er wel’
- Hoge prijzen grondstoffen? à ‘Handelaars zijn profiteurs’
Veranderde tijdsbesef:
- platteland: levensritme bepaald door natuur en kerk (feestdagen …)
- stad: stadsklok voor markering werktijden + 13de eeuw: mechanische klok à indeling dag in gelijke uren
=> besef dat de samenleving mensenwerk is en door mensen kan veranderd worden à proletariaat wordt mondiger (ook door toedoen franciscanen …)
Juridische structuur van de maatschappij
- verschillende categorieën stedelingen (burgers) die ieder onder eigen rechtsregels vielen
- massa die laagwaardige arbeid verricht en zeer mobiel is bij conjunctuurschommelingen
- categorieën lieden die onder andere juridische status leefden: geestelijken, edelen, leden hofhouding vorst, vreemdelingen, joden, moslims:
→ moslims vooral in Spanje, ook in de christelijke gebieden (lage sociale positie)
→ joden: vooral in mediterrane steden, in eigen wijken en onder bescherming van de koning of landsheer
→ Centraal-Europese steden: diverse etnische, religieuze of sociale categorieën in aparte aan elkaar palende steden
→ West-Europese steden: meer integratie van die categorieën
→ Slavernij, in Iberië en Italië (vooral als huispersoneel)
Sociaal – economische structuur van de maatschappij
- beroepsstructuur in grote steden was gevarieerder (dus meer specialisatie)
- ambachtelijke specialisatie in één sector alleen mogelijk op grote schaal, dus in de grote steden (vb. Gent: textiel)
- vermogen onderling lag zeer ver uit elkaar:
→ bankiers, groter handelaars ßà ambachtslieden
→ geschoolde ambachten ßà ongeschoolde
- vele kleine stadjes behielden een agrarisch karakter