Duhem, Quine
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 2451 keer
·Popper heeft op grond van de inzichten van Hume en Kant aangetoond dat de logica van empirische verificatie niet dwingend is; Duhem en Quine hebben aangetoond dat de logica van falsificatie niet dwingend is.
·Duhem toonde aan dat een één op één relatie tussen een waarneming en een theorie niet mogelijk was. Een schijnbare tegenstrijdigheid tussen een waarneming en een theorie kan behalve aan een foute theorie, ook liggen aan een fout in de instrumenten of aan de verwerking van de informatie. Dit betekent dat de logica van verificatie, noch van falsificatie dwingend is. We kunnen volgens Duhem alleen afspreken waar we de fout zullen lokaliseren. Als de rol van conventies toeneemt, dan dreigt wetenschappelijke kennis haar anker in de feiten volledig te verliezen en te verworden tot niet meer dan een complex geheel van afspraken.
·Quine gaf een filosofische argumentatie voor de bevindingen van Duhem.
1. Het is niet mogelijk om synthetische uitspraken restloos van analytische te onderscheiden met het doel om ze te testen. Er zijn enerzijds geen zuiver analytische uitspraken. Een uitspraak (hoe analytisch ook, bijvoorbeeld een lexicografische definitie) hangt altijd samen met een waarneming of ervaring van de buitenwereld (synthetische uitspraak). Voorbeeld: de analytische uitspraak ‘alle ongetrouwden zijn vrijgezel’ is in onze ervaring dubieus. Er zijn anderzijds geen zuiver synthetische uitspraken. Een uitspraak (hoe synthetisch ook, bijvoorbeeld over een zintuiglijke waarneming) hangt altijd samen met een theoretische veronderstelling (analytische uitspraak). Voorbeeld: in het Engels is de uitspraak ‘Jim is a bachelor’ afhankelijk van de analytische uitleg van ‘bachelor’. Analytische en synthetische uitspraken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
2. Dit betekende volgens Quine dat uitspraken (hoe synthetisch ook) hun betekenis niet ontlenen aan correspondentie met de ‘harde’ werkelijkheid (een theorie is onderbepaald door de empirische waarneming), maar aan het geheel van de theorie (er is sprake van betekenisholisme). Er is dus geen sprake meer van theorieonafhankelijke feiten (in geval van verificatie) of uitspraken (in geval van falsificatie) waar een theorie restloos aan kan worden getoetst. Een theorie creëert in belangrijke mate de werkelijkheid (ontologie) die zij beschrijft. ·Consequenties: Enerzijds kan dezelfde waarneming tegenstrijdige theorieën empirisch bevestigen. Voorbeeld: de waarneming ‘zij gaat met een ander’ kan de uitspraak ‘zij houdt niet van hem’ bevestigen binnen het theoretische kader van een monogame cultuur; de waarneming ‘zij gaat met een ander’ kan de uitspraak ‘zij houdt van hem’ bevestigen binnen het theoretische kader van een polygame cultuur. Anderzijds kan een theorie altijd worden aangepast om twee schijnbaar tegenstrijdige waarnemingen te verklaren. Voorbeeld: in het licht van de schijnbaar tegenstrijdige waarnemingen (1) ‘ze gaat met hem’ en (2) ‘ze gaat met een ander’ kan de theorie ‘zij houdt van hem’ staande worden gehouden binnen het theoretische kader van een polygame cultuur.