Menu

Maniërisme en barok (16e-17e eeuw)

A. Terminologie, situering en periodisering

Terminologie

  • Maniërisme: grootse en pronkerige smaak (< Maniera Grande: stijl uit Rome: vb Sixtijnse kapel: overdreven, imiteren)
    Model is de pauselijke hofstijl de met overdrijving aan de Europese hoven wordt nagevolgd
  • Barok: < perla barroca (Portugees voor parel met onregelmatige vorm)
    Aanvankelijk depreciërende benaming voor overdadige en overdreven gekunstelde stijl van sommige 16e - 17e-eeuwse kunstvormen; wordt later vanuit classicistische hoek (Goethe) negatief geconnoteerd.

Periodisering

  • Ontstaan: gelijktijdig in de 16e eeuw (1520 → late renaissance)
  • Dominante stromingen in de 2e helft van de 16e eeuw (geleidelijk)
  • In de 17e eeuw verliest de maniëristische kunst (1520 - 1650) van de aristocratie haar dominante positie ten voordele van de barok (1520 - 1700): voornaamste vertegenwoordigers van barokke architectuur, schilderkunst in de eerste helft van de 17e eeuw; barokmuziek slechts in het begin van de 18e eeuw
  • In Frankrijk krijgt de barok veel concurrentie van het Classicisme (bouwt voort op maniërisme), vanaf 1660 begint het classicistische naar voor te komen in alle landen

Situering t.o.v. de Renaissance

  • Maniërisme: kan beschouwd worden als uitloper en variant van de Renaissance, of als hoogtepunt: de renaissancistische cultuuridealen van de kritische burger en de verfijnde aristocraat worden in het maniërisme (vooral de aristocraat) voortgezet.
    → Elitaire, aristocratisch-hoofse stijl
    Neemt van de barok vaal de religieuze inspiratie over, maar blijft trouwer aan het Renaissancistische vormideaal
  • Barok: wijkt op beslissende punten af van dat cultuurideaal. De kunstenaar zoekt contact met breder publiek, maar de burgerlijke smaakpatronen worden getemperd (burgerlijk zelfbewustzijn nam af door economische stagnatie). Barok is ook solidair met Kerk om succes van de Reformatie te breken => vrij profane Renaissancekunst aangevuld met religieuze attitude. Het is echter geen terugkeren naar de ME eenheidscultuur, ze is modern:
    • Sterk gericht op morele aspect van de religie: geïndividualiseerd geloof
    • Existentiëler: meer gericht op het geheel van de schepping: mens nog centraal, maar wel een radertje in een onmetelijke kosmos

B. Cultuurhistorische achtergronden

Culturele ontreddering

Definitieve einde ME eenheidscultuur: Renaissance-optimisme (ze kunnen opnieuw beginnen, met de klassieken als leidraad) is gedaan (vooral in Italië, en in het rijk van de Habsburgers)

Wereld ziet er niet meer zo mooi uit (constante oorlogen), Westen is zeker niet de beste wereld (zoals in ME)

Vb. Breughel: de Dulle Griet: dood wordt het thema (reeds rond 1520)

Reacties:

  • Maniërisme: zelfbewuste, aristocratische kunst
  • Barok: vertaalt onzekerheid in nieuwe levenshouding (meer religieus)

Historische verklaring cultuurpessimisme

  • Politiek: einde van de eenheid: vorstelijk absolutisme: sterk centraal gezag wijkt af van verlangen grote christelijke gemeenschap
    • Begrip 'staat': stelt zich in plaats van God → verdwijnen christelijke wereldbeeld
    • Paus geen bindmiddel meer: neemt deel aan politieke conflicten
    • 16e - 17e eeuw: godsdienstoorlogen
  • Intellectueel: eenheid is problematisch: einde synthese geloof-wetenschap-moraal
    • Nieuwe filosofische overtuigingen: nieuwe wetenschappelijke inzichten (heliocentrisme) → beïnvloedt wijze waarop mens zijn plaats in de kosmos inschat
    • Kosmisch bewustzijn: kosmos = groots, geordende machine met daarin de mens als nietig en klein (Pascal: mens is sprakeloos)
    • Metafysische huivering: mens is sprakeloos door grootsheid → angst
      Typisch kenmerk in barokkunstwerken: existentieel besef door nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen
  • Economisch: nieuw stadium kapitalisme door overzeese kolonisatie
    • Wereldhandel: van mediterrane steden → noordelijke havens (culturele bloei)
    • Eerste systematische vormen van kapitalistische economie (geldhandel, beurs, …)
    • Kunstenaars profiteren: ze worden onafhankelijker
  • Sociale onrust: 'Oorlog en dood': vb. Breughel (de Dulle Griet), Dührer (de Dood)
    • Economische ontwikkeling rampzalig voor volksmassa (loondruk, overbevolking,…)
      → Sociale ontevredenheid, revoltes
    • Polariteit tussen verschillende groepen → boerenopstanden
    • Dictatoriale regimes: belangrijke sleutel in het begrijpen van de barokmentaliteit: Machiavellisme: doel heiligt de middelen

Rol van de katholieke Kerk

  • Politiek realisme (Machiavellisme): kenmerkend voor kerkelijke reactie op Reformatie (vanaf 1519): Concilie van Trente (1545-1563): Contrareformatie gebaseerd op nieuwe ascese en grote strijdbaarheid (inquisitie, censuur, …)
  • Barokkunst wordt ingezet als propagandistisch wapen van de Contrareformatie en als uitdrukkingsmiddel voor de macht van de Roomse Kerk: de brede bevolkingslagen d.m.v. gevoelsvolle kunst de grootsheid van het katholicisme tonen.

C. Kenmerken van Maniërisme en barok

Kunstsociologische situatie

  • Grotere onafhankelijkheid kunstenaar: blijft ook de 'geniale schepper' van de Renaissance
  • Dit komt door de groei van de kunstmarkt (vb. in Antwerpen 300 meesters in schilderkunst - 170 bakkers): vooral portretten (Holbein), en de invloed van de Kerk en aristocratie

Thematische kenmerken

  • Vaak religieus: religieus geïnspireerd individualisme (het nietige individu met grote spirituele behoeften in een grote wereld): religieuze invulling van het renaissancistische individualisme. Tendens van de Renaissance zet zich nu radicaler voort: verinnerlijking van de religie
    • Aandacht voor immanente sacraliteit: vervangt ME geloof in goddelijke transcendentie
      → zekerheden verdwijnen
      → vb. Vondel: Lucifer: strijd met kosmische krachten
      → vb. Milton: Paradise Lost: complexe, slechte wereld na verdrijving uit het Paradijs
    • Religieuze drukt zich uit in subjectivistische, existentiële thema's: mens is nietig in onmetelijke kosmos en wordt gedreven door domheid (vgl. antieke ideaal van schoonmenselijkheid)
    • Wordt door alle barokkunstenaars gebruikt, maar ook door maniëristen als John Donne en La Rochefoucault
  • Bloei pessimistische thema's: door de geestelijke ontreddering (vergankelijkheid van het Aardse) na val ME eenheidscultuur en nieuwe religieuze opvattingen. Door de religieuze en politieke ervaringen van de kunstenaar kan hij niet meer optimistisch zijn (↔ Dante: loutering en zege van de goddelijke orde)
    • IJdelheidmotief: benadrukking vergankelijkheid v.h. Aardse: al het aardse is ijdel (vanitas vanitatum)
    • Om dit te concretiseren, vaak thema's met antithese van realiteit en illusie: achter de schone schijn van de mens zit een sterfelijk, lachwekkend wezen verborgen. Liefde en schoonheid zijn illusoir en waardevol als ze vergankelijk en een afspiegeling van de eeuwige schoonheid zijn.
      Calderon: meester van het ijdelheidsmotief (La vida es sueño)
      Purcell: King Arhtur: Song of the cold: tegenstelling illusie - realiteit (Eros - geest), vlucht naar vitaliteit: men wil zich aan het leven vastklampen
    • Motieven die het vergankelheid- en ijdelheidmotief ondersteunen

- Rad van fortuin

- Theatrum mundi: wereld is een schouwtoneel, waarin ieder slechts zijn deel speelt (Vondel)

- Dood: veel doodskoppen

- Luchtbellen, sneeuwvlokken, dauwdruppels → vergankelijk

- Metamorfosen, spiegelbeelden (optisch bedrog), paradoxen

- Mythologische figuren: gekwelde personages (Tantalus, Prometheus)

- Toren van Babel: gebrek aan harmonie; hoogmoed, ijdelheid

  • Vitalistische motieven: door aandacht voor vergankelijkheid, geven sommige kunstenaars zich over aan Aardse genietingen: hedonistisch genieten van het beperkte leven (↔ Renaissance: materiële genietingen; hier geestelijke genietingen, verbeelding → fantasieverhalen)

- Vitalistische, sensualistische stijl en motieven: zintuiglijke ervaringen kleurrijk beschreven

- Grote rol verbeelding: fictionele werelden i.p.v. sobere realistische werelden vd. Renaissance: escapisme (duidt op de wil weg te vluchten uit het aardse tranendal en op het creëren van een kunstmatig paradijs)

→ Melancholie: kennis kan je niet redden (↔ kennende mens vd. Renaissance)

Stilistische kenmerken

  • Maniërisme en barok: Stilus ornatus: versieringszucht (overdreven: plechtig (religieus) en speels (vitaliteit)) staat vaak haaks op de pessimistische thematiek: vooral sociale redenen: ze willen een triomfantelijke kunst zijn die de macht van bepaalde groepen wil uitdrukken (adellijke cultuur: consolidering centrale gezag; Kerk: geslaagde Contrareformatie; burgerij: rijkdom)
  • Versieringszucht wijkt af van Renaissance: geen harmonie, regelmatigheid meer: onregelmatige vormgeving volgt slechts op het eerste gezicht de uiterlijke vorm van de klassieke kunst, enkel de algemene structuur van klassieke kunstwerken wordt behouden.
    Reden: nieuwe visie relatie tussen kunst - natuur (nieuwe imitatio-leer): men schept niet naar de natuur, maar zoals de natuur: regelloos, spontaan (vgl. Bruno)
  • Concreet inzetten retorische middelen: men wil duidelijke, vaak bombastische effecten bekomen (gebruik stijlfiguren: metafoor, oxymoron, antithese, …; nog complexer in maniërisme: anafoor, epifoor, hyperbool, hyperbaton,…)
  • Maniërisme voert overdrijving nog door vooral op het vlak van imitatie van de klassieke elementen
    • Gekunstelde en vaak duistere beeldspraak (metaforen, mythologische gegevens)
    • Gelatiniseerde woordenschat en geleerde allusies (ondersteunen inhoudelijke complexiteit)
  • Opstelling t.o.v klassieke harmonie en structuur
    • Barokkunst blijft dichter bij klassieke structuur van het kunstwerk (Milton, Vondel), hoewel ze zich meestal ongebonden opstelt ten aanzien van stijlcodes
    • Maniërisme verwijdert zich innerlijk van de klassieke kunst: vb. overspannen intellectualisme (werkelijkheid bewust vervormd en opgenomen in een zonderlinge en diepzinnige beeldspraak)
  • Reactie van barok en maniërisme op het voorkomen van zowel spiritualistische en sensualistische, religieuze en heidense tendensen in de Renaissance:
    • Maniërisme: verstrengelt beide als heterogene componenten
      Heterogeniteit wordt belangrijkste grondformule voor maniëristische kunst: spiritualisme en intellectualisme zijn met elkaar verstrengeld (mystieke ervaringen -pantheïstische visie op natuur, naturalistische visie op werkelijkheid)
      El Greco (spiritualisme), Breughel (sensualisme)
    • Barokkunst probeert de tegenstelling op te heffen in een hogere (religieuze) synthese

Relevante artikels

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen