Menu

Sociale klassen/groepen/structuren…

Mensen zijn individuen met verschillende kenmerken: er zijn verschillende uiteenlopende criteria waarop mensen worden ingedeeld (en die kunnen per cultuur, per geslacht en per tijd verschillen, en zijn ook niet in alle contexten even belangrijk). Bv.: gender krijgt een heel pak labels opgeplakt. Die worden dan deel van je identiteit. De criteria kunnen we opsplitsen in twee soorten:
 Ascriptive criteria: toegeschreven, niet gekozen, waar je niets aan kunt doen, bv. geboren worden in slavernij, huidskleur, kaste, etniciteit.
 Achieved criteria: dingen die je (zelf) verworven hebt, bv. scholing, werk.
We kunnen een onderscheid maken tussen ascriptive en achieved culturen (deze kunnen echter wel door elkaar lopen). Sommige criteria zijn nu niet meer van belang, bv. geslacht versus studies, religie (maar: christendom versus islam: hoofddoekenkwestie). Maar: meisjes mogen niet naar een seminarie om priester te worden. Alles is dus afhankelijk van context tot context. De westerse kapitalistische cultuur is sterk “achievement-georiënteerd, bv. het “glazen plafond” bij het aantal vrouwelijke hoogleraren (door zwangerschap ontstaan er beperkingen voor je dossier, je “achievements”: het loopt dus door elkaar).
Niet alle criteria zijn relevant in elke context: het is afhankelijk van de werking van de samenleving/instituties en de ongelijke verdeling van middelen. Mensen in culturen krijgen verschillende profielen opgeplakt, zelden op een willekeurige manier. Dit geeft aanleiding tot stratificatie: een bepaald profiel geeft je meer macht dan een ander, aan de hand van het belang dat aan bepaalde criteria wordt toegekend. Dit geeft dan weer aanleiding tot hiërarchiering in sociale lagen (‘strata’) van sociaal-relevante ongelijkheid.
De toekenning/erkenning van de criteria is meestal niet een bewust proces. Er is niet noodzakelijk een zelfbewustzijn aanwezig. Zelfbewustzijn geeft aanleiding tot het ontstaan van een collectieve identiteit. Sociale categorieën gaan niet noodzakelijk gepaard met zelfbewustzijn, zich deel voelen van een bepaalde sociale groep. Marx maakt onderscheid zussen de klasse an sich: de klasse zoals ze is, onbewust, en de klasse für sich, bewust. Er zijn heel wat theorieën over sociale stratificatie:
 Structuralisme: controle over productiemiddelen bepaalt wie tot welke sociale categorie hoort. Er zijn objectieve sociale structuren die mensen onderverdelen (niet enkel in zekere mentaliteiten, culturen): gemeenschappelijke kenmerken maken dat men tot een bepaalde klasse hoort, gerelateerd aan de controle over de productiemiddelen. Dit laatste wordt gezien als een objectief gegeven, bv. eigenaar zijn van productiemiddelen is een objectief gegeven. Marx categoriseert de oudheid als een slavenmaatschappij: slaven zelf zijn eigendom van iemand, dus anderen hebben eigendom over zowel de productiemiddelen als over de arbeiders.
 Weber: stelt dat het niet enkel een kwestie is van bezit van productiemiddelen, maar van dominantie, differentiële toegang tot de resources. Hij onderscheidt drie dimensies:
28
1. Economische dimensie: klasse, controle over de productiemiddelen en over wie dat niet heeft, dus: economische middelen
2. Socio-culturele (symbolische) dimensie: reputatie, status, aanzien, controle over de sociale middelen
3. Politieke dimensie: politieke middelen in handen krijgen, wie de reële macht in handen heeft, een zekere reputatie hebben, bv. via partijen, die je macht verschaffen (al dan niet zichtbaar)
 Funtionalisme: Davis-Moore-theorie: de samenleving als een organisch systeem: de verschillende onderdelen (bv. instituties, sociale posities van mensen tegenover elkaar) zijn functioneel voor het voortbestaan van het systeem. Stratificatie ontstaat omdat sommige sociale rollen/instituties belangrijker zijn dan anderen voor het systeem, bv. dokters zijn belangrijker dan ongeschoolde arbeiders voor het systeem. De kritiek die op deze theorie werd gegeven was de vraag wie bepaalt wat belangrijker is? Veel hangt af van subjectieve ‘ranking’ door ‘social actors’.
Er bestaan drie types van stratificatie-systemen:
 Kaste-systeem: is gebaseerd op ascriptieve criteria: je wordt geboren in een bepaalde kaste en je geraakt er niet meer uit. Rigide. Sociale mobiliteit is uitgesloten (behalve in de kaste zelf). Het typevoorbeeld is Hindoeïstisch India.
 Standen-systeem: gebaseerd op zowel ascriptieve als achieved criteria (rijk genoeg zijn om je potentieel waar te maken): je wordt geboren in een bepaalde stand, maar daarnaast hecht men een groot belang aan achievement. Status heeft een grote rol. Het typevoorbeeld is middeleeuws en vroegmodern Europa (adel – clerus – derde stand).
 Klasse-systeem: overwegend achievement gericht. In theorie een volledig open systeem. De economische dimensie is doorslaggevend. Het typevoorbeeld is modern Europa, VS, …

Relevante artikels

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen