Voedselbedrag
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 827 keer
Het grootste aandeel van het inkomen ging naar het voedsel. Er zijn echter weinig bronnen, maar diegene die er zijn wijzen op een zeer eenzijdig en pover dieet. Mokyr stelt dat een stijging van de consumptie van genotsmiddelen gepaard gaat met een stijging van de koopkracht. In werkelijkheid gebeurde dit echter nauwelijks of niet.
Belangrijk hier is de Wet van Engel die stelt dat bij een kleiner inkomen, het aandeel van voedsel groter is. Bij een daling van het inkomen is er geen gelijkaardige daling van de voedselbesteding en bij een toename van het inkomen is er geen evenredige vergroting va de voedselbesteding. Deze laatste heeft echter wel effect op de samenstelling van het voedselpakket.
Het is duidelijk dat bij een lage levensstandaard de consumptie van aardappelen aanzienlijk toeneemt. De arbeidersklasse besteedde gemiddeld 65 tot 70 procent van hun inkomen aan voeding, die steeds eentonig en ruw was. De burgerij daarentegen had meer keuzemogelijkheden inzake voedsel. Slechts 25 procent van het budget ging naar voeding en drank, doch besteden zij zes tot veertienmaal meer geld aan voedsel dan het gemiddelde arbeidersgezin. Dit toont de grote ongelijkheid in die tijd aan.
Hieruit blijkt dat arbeiders overlevingsstrategieën nodig hadden wegens lage lonen, onregelmatige werkgelegenheid en lange werktijden. Ook was er sprake van sterk schommelende prijzen door de spanning tussen vraag en aanbod en hongercrises.
Pas tijdens het laatste kwart van de negentiende eeuw kwam er een inzicht op de problemen, wat leidde tot een verbetering van de levensstandaard van arbeiders. Dit fenomeen was algemeen en europees en viel op aan de hand van de calorieconsumptie.