Wetenschappelijke revolutie (klassiek empirisme)
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 866 keer
·De voortrekkers van de wetenschappelijke revolutie in de 17de eeuw maakten een scherp onderscheid tussen de materiële wereld en de geestelijke wereld. Dit betekende:
–de materie is op geen enkele manier met de geest verweven. Een ding wordt uitsluitend gekarakteriseerd door kwantitatieve eigenschappen zoals omvang, gewicht, plaats en beweging (primaire kwaliteiten). Als verschijnselen met uitsluitend kwantificeerbare eigenschappen, kunnen dingen met behulp van wiskundige formules beschreven worden (Galilei: het boek van de natuur is geschreven in de taal van de wiskunde). Dingen kunnen niet meer verklaard worden door middel van hun kwalitatieve vorm, oorsprong en doel (secundaire kwaliteiten). Dit leidt tot mathematisch-mechanistische in plaats van teleologische verklaringen van de werkelijkheid.
–de geest is op geen enkele manier verbonden met de materie. De wereld van de geest sluit zich af van de werkelijkheid. De alledaagse waarnemingen en het gezond verstand worden onbetrouwbaar. De vraag hoe komt kennis van de buitenwereld in het hoofd van de mens werd problematisch. Als kennis over de werkelijkheid niet rechtstreeks door zintuiglijke ervaring en gezond verstand kan worden bevestigd, waardoor dan wel? Antwoord van de empirische wetenschap: zintuiglijke ervaring is misleidend, maar door systematisch te werk te gaan, kan de ervaring gezuiverd en vermeerderd worden. Dit leidt tot de ontwikkeling van de experimentele-empiristische methode (Bacon: je moet een leeuw aan zijn staart trekken om zijn ware aard te ontdekken): informatie ontlenen aan een zuivere bron (zintuiglijke ervaring, experiment, maar ook de primaire bronnen); informatie verwerken met onberispelijke middelen (logica, wiskunde, statistiek) en op grond van waargenomen regelmatigheden wetten formuleren; theorieën onderwerpen aan collegiale inspectie en kritiek.
·Door het radicale onderscheid dat sinds de wetenschappelijke revolutie gemaakt wordt tussen materie en geest, komen het gekende object (de natuur) en het kennende subject (de mens) in filosofisch gescheiden kaders terecht: het subject-object schema.
·Het is belangrijk om op te merken dat de wetenschappelijke revolutie een scheiding in het domein van wetenschappelijk onderzoek voltrok. De ‘natuurwetenschappen’ gingen de natuur bestuderen. Het boek van de geest was niet in de taal van de wiskunde geschreven. Deze scheiding voltrok zich ook op institutioneel vlak. Academies stelden zich ten doel de verwerving van experimentele wetenschappelijke kennis. Universiteiten bleven het domein van de traditionele wetenschappen: filosofie, retorica. In toenemende mate legde de academies een claim op het predikaat ‘wetenschappelijk’. Pas in de 19e eeuw tonen de geesteswetenschappen zich bereid aan dit ideaal te voldoen, met name het empirisme.
·Aan het eind van de achttiende eeuw groeide het besef dat het standaardbeeld van de natuurwetenschap de toets van filosofische kritiek niet kon doorstaan.