WETENSCHAPSFILOSOFIE
- Gepubliceerd in Psychologie
- Lees 609 keer
“Alle dingen zijn met het verstand te begrijpen als een combinatie van materie en vorm.”
Het eerste van de zin heeft hij overgenomen van zijn voorlopers, maar het deel „als een combinatie van materie en vorm‟ is een nieuwe gedachte dat op de voorgrond kwam. -> Deze gedachte wordt het hylemorfisme genoemd. De meest basische en conceptuele onderscheid voor Aristoteles was het onderscheid tussen materie en vorm. Materie is een zuiver, ongedifferentieerd fysisch bestaan en is op zich onkenbaar (vb. materie dat was ontstaan na de oerknal). Vorm maakt een ding kenbaar. Het is niet scheidbaar en heeft geen bovennatuurlijk bestaan. Hij neemt dus eigenlijk deze termen wel over van Plato, maar hij dehystifieert het. De vorm van iets maakt het ding zoals het is. Waarom is het ding nu zoals het is? Naast de materiële oorzaak (vorm) zijn er nog drie andere:
- Essentiële of formele oorzaak (afgewerkte beeld, het ding zelf)
- Efficiënte of bewegende oorzaak (beeldhouwer, het proces van het maken): voor het eerst wordt het dynamische aangehaald.
- Finale oorzaak (de reden waarom het beeld gemaakt is): ook wel theologische verklaring genoemd.
Volgens Aristoteles heeft alles potentialiteit en actualiteit. Maar er zijn twee uitzonderingen. Pure materie is bijvoorbeeld zuivere potentialiteit, het kan nog van alles worden. De onbewogen beweger (demiurg of God) is zuivere actualisering. Het is met andere woorden perfect en onveranderlijk, er kan niets meer aan verbetert worden, het kan niet meer evolueren. Alle dingen evolueren volgens Aristoteles uit liefde voor de onbewogen beweger naar grotere actualisering. Hoe vollediger een ding is geactualiseerd, hoe dichter het staat bij de onbewogen beweger. Dit streven naar actualisering creëert een hiërarchie der dingen. Aristoteles noemde deze hiërarchie de „natural scale‟ en later de „Great Chain of Being‟.