de verschillende staatsvormen
eenheidsstaat: het gezag ligt volledig centraal
- de centrale overheid heeft alle macht, maar kan bepaalde zaken/gezag wel “uitbesteden”
- deconcentratie: macht wordt gegeven aan lagere bevoegdheden, maar deze hebben niet allemaal evenveel gezag bv: de gemeenten en provincies
- decentralisatie: macht wordt gegeven aan lagere bevoegdheden die allemaal evenveel bevoegdheden hebben bv: provinciegouverneur
federale staat: gezag is gespreid op nationaal niveau en deelstaten
- er is geen hiërarchie tussen deelstaten en federale regering, ze zijn niet aan mekaar ondergeschikt
- nationale wetten staan gelijk aan decreten (uitgeschreven door Vlaanderen of Wallonië) en ordonnanties (uitgeschreven door Bxl)
- residuaire bevoegdheden: de bevoegdheden die niet verdeeld worden over deelstaten en federale regering, worden verder verdeelt over deelstaten als er een bepaling is opgenomen wie wat doet
- constitutieve grondwettelijke autonomie: deelstaten mogen alles zelf regelen (zie BE: hier is dit nog niet het geval omdat er geen Vlaamse grondwet is)
confederale staat: onafhankelijk staten die een verdrag sluiten om bepaalde bevoegdheden op confederaal niveau te sluiten (bv: defensie)
- de klemtoon ligt nog steeds op individuele staten, en daarom is er geen uitvoerende en rechterlijke macht tussen deze staten