Menu

korte geschiedenis van de Nederlandse ontwikkelingshulp.

Tot 1945

Tot aan de Tweede Wereldoorlog is door de Nederlandse regering geen ontwikkelingsbeleid gevoerd. Ook andere Westerse landen bekommerden zich nauwelijks om de Derde Wereld. Veel derdewereldlanden waren kolonies van westerse landen. Ze werden bestuurd vanuit het moederland dat het eigenbelang voorop stelde.

De periode 1945-1972

Aanvankelijk was de hulpverlening nog erg beperkt. De Nederlandse regering begon in 1949 met het geven van 1.5 miljoen aan een project van de VN. In de jaren vijftig werd de roep om meer ontwikkelingshulp groter. In 1956 werd de Novib (Nederlandse Organisatie voor

Internationale Ontwikkelingssamenwerking) opgericht, de eerste particuliere organisatie zonder kerkelijke banden, die zich ging inzetten voor de Derde wereld. Mede daardoor kregen meer mensen aandacht voor wat er zich elders op de wereld opspeelde.

Aanvankelijk had de Nederlandse regering een duidelijke voorkeur voor een multilaterale benadering. Door de Koude Oorlog (die op dat moment op zijn hoogtepunt was) kwamen er politiek-strategische motieven om te bepalen wie hulp kreeg. In de tweede helft van de jaren zestig komt er bilaterale hulp, economische en commerciële motieven en eigenbelang lagen daaraan ten grondslag. Werkgevers wilden onze concurrentiepositie verbeteren ten opzichte van het buitenland en dat kon via ontwikkelingshulp. Tot 1972 steeg de bilaterale hup sterk.

De eerste periode Pronk 1973-1977

In 1973 kwam het progressieve kabinet Den Uyl aan het bewind. De sociaal-democraat Pronk (PvdA) werd minister van ontwikkelingssamenwerking. Hij gooide het roei om. Self-reliance werd het sleutelwoord. Hij vond dat de welvaartsongelijkheid bestreden moest worden en dat de armen mondig moesten worden; hij wilde hun op economisch en politiek gebied zelfstandig laten worden.

De periode 1977-1989

In 1977 trad het centrumrechtse Van Agt-Wiegel aan. De christendemocraat De Koning (ARP) ging een tweesporenbeleid voeren. Ook hij wilde de positie van de armen en de zelfstandigheid verbeteren. Er moest echter ook meer samengewerkt gaan worden met particuliere organisaties en met het bedrijfsleven.

De liberale minister Schoo (VVD) gaf vanaf 1984 prioriteit aan structurele armoedebestrijding. Blijvende verbetering van de leefomstandigheden van de meerderheid van de bevolking in de ontwikkelingslanden stond voorop.

Het bedrijfsleven kreeg daarbij een grote rol, maar aan de mensenrechten werd minder aandacht geschonken. De christen-democraat Bukman (CDA) zette in 1986 de lijn van zijn voorgangster voort.

De tweede periode Pronk 1989-1998

In 1989 kwam Pronk terug als minister van ontwikkelingssamenwerking. Hij boog het beleid van zijn voorgangers opnieuw om. De mensenrechten werden een belangrijk uitgangspunt. Structurele armoedebestrijding werd duurzame armoedebestrijding. Het begrip duurzame ontwikkeling werd voor het eerst geformuleerd. Duurzame armoedebestrijding betekent dat armoede bestreden moet worden door de productie te laten groeien, een rechtvaardiger inkomstenverdeling te bewerkstelligen en de milieugebruiksruimte in stand te houden.

In 1996 wilde Pronk een slagvaardiger buitenlands beleid gaan voeren ten aanzien van regio’s en landen. Ze wilden de immateriële doelen van het buitenlandbeleid meer in evenwicht brengen met de Nederlandse economische belangen. Er kwam ook meer programmahulp in plaats van projecthulp.

De periode Herfkens 1998 en verder

Minister Herfkens, partijgenoot en opvolger van Pronk in 1998, probeerde idealisme en pragmatisme aan elkaar te koppelen. Om efficiëntere hulp te kunnen verlenen besloot ze voortaan slechts een beperkt aantal regeringen te gaan steunen. Het aantal landen waarmee intensief werd gewerkt, werd teruggebracht van 118 naar 18. met nog eens 30 landen kwamen er minder verregaande vorm van bilaterale samenwerking.

Voortgaande op de lijn van Pronk bleef ze aan donorlanden eisen stellen over het naleven van de mensenrechten en het voeren van goed bestuur en beleid. (vanaf hier weer samenvatting leren)

Hoofddoelstellingen zijn nog steeds armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Op grond hiervan heeft de overheid enkele criteria ontwikkeld om landen te selecteren die voor rechtstreekse hulpverlening in aanmerking komen:

• Het sociaal-economisch beleid in het ontvangende land moet zo zijn dat de hulp ten goede komt aan een goot deel van de bevolking en/of aan bepaalde doelgroepen. De overheid van het ontvangende land moet met de projecten meewerken. Ook moet er in het sociaal-economisch beleid rekening worden gehouden met het milieu.

• De kwaliteit van het bestuur van het ontvangende land moet goed zijn. Daarvan is sprake als het land openheid van zaken geeft over de overheidsuitgaven, als ambtenaren integer werken en niet corrupt zijn, als er sprake is van eerlijke rechtsspraak, als de mensenrechten worden nageleefd, etc. De desbetreffende regering moet de maatschappij zo inrichten dat ontwikkeling mogelijk is.

• De landen moeten behoren tot de allerarmsten

• De behoefte aan hulp.

Voor landen die structurele, langdurige hulp krijgen, gelden extra criteria:

• De kwaliteit van de lopende hulpprogramma’s. niet alle hulp wordt even goed besteed. In het ene land zijn ook meer van dergelijke programma’s mogelijk dan in het andere.

• De rol van het land in het ondersteunen van de rechtsorde in de eigen regio. Bepaalde landen kunnen een stabiliserende factor zijn in de eigen regio door bijvoorbeeld te bemiddelen in conflicten tussen buurlanden.

• De relaties met Nederland op sociaaleconomisch of cultureel gebied en het bestaan van historische banden met bepaalde ontwikkelingslanden. Onze voormalige kolonies zouden op grond daarvan prioriteit verdienen. De VN heeft een norm gesteld voor de omvang van de ontwikkelingshulp die rijke landen zouden moeten geven. Dat is 0,7% van het BNP. Slechts weinig landen halen deze norm. De totale omvang van de ontwikkelingshulp in Nederland is in 1997 vastgesteld op 0.8%.

Lees meer...

Vormen van ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingshulp kan op verschillende manieren worden gegeven. Van belang daarbij zijn de kanalen via welke het geld naar ontwikkelingslanden gaat en de doelen waarvoor de hulp bestemd is.

Op grond van de kanalen kun je de volgende soorten hulp onderscheiden:

• Multilaterale hulp; deze hulp is afkomstig van meer landen. Het geld gaat eerst naar internationale organisaties die met deze bijdragen ontwikkelingsprojecten kunnen financieren. Het ontvangen van multilaterale hulp kan voordelen opleveren voor de ontwikkelingslanden.

Omdat het geld via internationale organisaties komt, spelen de politieke en economische belangen van de donorlanden een minder belangrijke rol. Bovendien maken de ontwikkelingslanden soms zelf deel uit van de internationale organisaties, waardoor ze kunnen meepraten over de besteding van de gelden. Een derde voordeel kan zijn dat een multilaterale organisatie zich, via deskundigen uit ontwikkelingslanden zelf, gespecialiseerd heeft in ontwikkelingssamenwerking. Zo wordt de hulp beter afgestemd op de behoeften.

Een nadeel is echter dat de rijkste landen het voor het zeggen hebben. als zij het niet eens zijn met de hulp die wordt toegepast, geven zij geen geldschenkingen meer. Het aantal stemmen dat namelijk per lid mag worden uitgebracht, hangt af van de financiële bijdrage die een lid levert.

• Bilaterale hulp; dit is hulp van land tot land. Nederland bepaald zelf aan wie hulp gegeven wordt en voor welke projecten. Deze hulp kan variëren van noodhulp tot structurele hulp. Aan het ontvangen van bilaterale hulp kan voor de ontwikkelingslanden een nadeel kleven; politieke en economische belangen van de donorlanden spelen vaak een grote rol. Deze hulp is ook vaak gebonden; het land moet het geschonken geld gebruiken voor aankopen van goederen en diensten in het donorland. Hulp van particuliere organisaties; als Novib, Hivos, Icco en Bilance is de overheid de belangrijkste financieringsbron.

Op grond van doelen kun je de volgende hulp onderscheiden:

• Noodhulp; is humanitaire hulp in noodsituaties als hongersnood, overstromingen en aardbevingen. Deze hulp bestaat uit onder andere geneesmiddelen, voedsel, tenten en bouwmaterialen.

• Structurele hulp; gericht op het verbeteren van de economische situatie in een land. Door deze hulp vind er vaak een langdurige relatie plaats tussen het hulpverlenende en het hulpontvangende land.

Voorbeelden van structurele hulp zijn kwijtschelding of verlichting van de schulden, de aanpassingsprogramma’s van het IMF, afspraken over het bevorderen van een eerlijker wereldhandel, afschaffen van protectionisme, etc.

• Programmahulp of sectorhulp is een vorm van bilaterale structurele hulp, die veel door Nederland wordt toegepast. Daarbij wordt geld gegeven voor bepaalde projecten die door mensen uit de donorlanden zelf worden opgezet. De projecten worden dus overgelaten aan lokale deskundigen

• Themahulp is een vorm van structurele hulp waarbij hulp wordt onderverdeeld in speciale categorieën of thema’s, zoals economie en werkgelegenheid, milieu, veiligheid en schuldverlichting.

• Gebonden hulp is hulp, waaraan de voorwaarde is gebonden dat de hulpontvangende landen de hulp moeten besteden in het hulpgevende land of bedrijven uit het hulpgevende land moeten inschakelen bij de uitvoering van projecten.

Toen de Nederlandse overheid in 1998 meer nadruk ging leggen op het verbeteren van de positie van de ontwikkelingslanden in het wereldhandelsverkeer, verminderde de gebonden hulp. Wel werd het Nederlandse bedrijfsleven vanaf dat moment door de overheid gestimuleerd om meer in ontwikkelingslanden zelf te gaan investeren.

Lees meer...

Beïnvloeding van culturen

De erkenning van het recht op het hebben van een eigen cultuur betekent niet dat culturen elkaar niet zouden kunnen beïnvloeden. Voor een belangrijk deel is deze beïnvloeding nog steeds eenrichtingsverkeer. Dat heeft onder andere te maken met de rol die westerse massamedia spelen in de ontwikkelingslanden. Die zijn, bij gebrek aan eigen middelen, aangewezen op tv-uitzendingen van de westerse landen. Hierdoor vindt er een verwestering plaats die uiteindelijk luidt tot een meer uniforme cultuur op de hele wereld. Deze ‘culturele internationalisering’ is een gevolg van wat we tegenwoordig globalisering noemen: de wereld wordt door de moderne massacommunicatietechnologieën en door de toegenomen mogelijkheden te reizen steeds meer een ‘global village’. Hierdoor gaat ook de Derde wereld meer gebruik maken van internet, telefoon en massamedia. Meer mensen kunnen nu over kennis beschikken. Negatief is echter de westerse grip op de informatiemaatschappij, ook vergroot deze de ongelijkheid; slechts een klein deel van de bevolking profiteert van de toenemende mogelijkheden.

Er zijn ook tegenovergestelde tendensen waar te nemen. Zo worden er steeds meer ontwikkelingsprojecten opgezet die juist de bedoeling hebben de eigen cultuur te beschermen en cultuuruitingen daarvan te stimuleren.

Zo kunnen zij hun eigenlevenswijze voorzetten.

De toenemende contacten met ontwikkelingslanden leiden ook tot beïnvloeding van de Nederlandse cultuur. Doordat we meer over de landen weten dan vroeger, is er een groter draagvlak ontstaan voor ontwikkelingssamenwerking. Dat heeft onder meer geleid tot een ’derdewereldvriendelijk’ consumptiepatroon.

Lees meer...

Beoordeling van cultuurverschillen

Er zijn twee visies die een antwoord proberen te geven op het dilemma dat in de vorige paragraaf werd geschetst:

• Cultuurrelativisme gaat ervan uit dat je andere culturen moet bekijken zonder die te beoordelen met de maatstaven van de eigen cultuur. Elke cultuur is namelijk een uniek fenomeen en alle waarden en normen zijn relatief en kunnen dus niet als maatstaaf gebruikt worden. Cultuurrelativisten zullen accepteren dat er in andere culturen dingen gebeuren die hier niet door de beugel kunnen. Critici verwijten hen daarom dat hun tolerante houding omslaat in vrijblijvendheid en onverschilligheid ten opzichte van misstanden en onmenselijkheid.

Cultuurrelativisten willen echter geen verantwoordelijkheid dragen voor wat elders in de wereld gebeurd.

• Cultureel universalisme gaat ervan uit dat er algemene waarden en normen zijn die voor iedereen, waar ook ter wereld, zouden moeten gelden. De belangrijkste universele waarden zoals gelijkheid en vrijheid van meningsuiting en godsdienst, komen we tegen in de Verklaring van de

Rechten van de Mens. Naast deze universele waarden mag iedereen er zijn eigen waarden en normen op na houden. Zij willen optreden tegen misstanden zoals schendingen van mensenrechten. Een handhaving van de mensen rechten is dan ook een voorwaarde van hun wanneer ze steun willen geven aan een ontwikkelingsland. Critici verwijten cultuur universalisten etnocentrisme, omdat teveel zou worden uitgegaan van westerse waarden en normen.

De Wereldcommissie voor Cultuur en Ontwikkeling van de Verenigde Naties heeft in 1996 het fundament onder ontwikkeling genoemd. Daarmee werd het recht op een eigen culturele identiteit erkend. Wel werd er duidelijk gesteld dat zowel de klassieke als de sociale grondrechten onder de mensenrechten zouden moeten vallen.

Dit geeft aan dat je ook van ontwikkelingslanden mag eisen dat ze – naast klassieke rechten als vrijheid van meningsuiting, godsdienst, van organisatie en van vergadering, recht op inspraak, recht op een eerlijk proces, recht op gelijkwaardige behandeling, enz. – oog moeten hebben voor sociale rechten als:

• ‘Reproductieve gezondheidszorg’ door onder andere algemene toegang tot voorbehoedsmiddelen, betere zorg voor kraamvrouwen en zuigelingen.

• Verbetering van de positie van arbeiders in bedrijven zoals een veilige werkplek, betaling van minimumloon, verbod op dwangarbeid, op kinderarbeid en op seksediscriminatie.

• Zeggenschap van vrouwen over het eigenlichaam en leven, vrijwaring voor seksueel geweld. De verklaring uit 1996 hoeft niemand te verbazen.

Ook de verklaring van de rechten van de Mens uit 1948 ging er al vanuit dat mensenrechten universeel, dat wil zeggen geldend voor iedereen, waren.

Lees meer...

Omgaan met cultuurverschillen

Oordelen over andere culturen wordt vaak veroordelen, omdat de vreemde cultuur niet aan de westerse maatstaven voldoet. Het centraal stellen van de eigen cultuur noemen we etnocentrisme. Etnocentrisme staat een bewustzijn van culturele diversiteit in de weg.

Grootschaligheid en rationaliteit die in de rijke wereld als uitgangspunten voor organisaties gelden, blijken echter in ontwikkelingslanden niet altijd te werken omdat mensen daar andere waarden en normen hebben. Je kunt ook de cultuur van de ontwikkelingslanden centraal stellen en de waarden, normen, gewoonten en structuren van die landen als uitgangspunten voor ontwikkelingssamenwerking nemen. Dat kun je doen door bijvoorbeeld:

• Lokale ontwikkelingswerkers in dienst te nemen. Zij kennen de gewoonten van de bevolking veel beter dan de westerse ontwikkelingswerkers, waardoor vermeden kan worden dat er projecten worden opgezet die niet aansluiten bij de behoeften van de bevolking.

• Gebruik maken van kennis en ervaring van de lokale bevolking.

• Mensen en organisaties uit de ontwikkelingslanden zelf verantwoordelijk te geven voor de uitvoering van ontwikkelingsprogramma’s. Zij kunnen namelijk beter aansluit zoeken bij traditionele processen zodat deze veranderingen sneller gunstige resultaten met zich mee brengt.

Moet je de cultuur van de ontwikkelingslanden ook als uitgangspunt blijven hanteren als die in strijd is met de eigen cultuur? Denk aan de volgende zaken die wij veroordelen: kinderarbeid, man boven vrouw en schending van de mensenrechten.

Lees meer...

Nederlandse belangen bij ontwikkelingssamenwerking

Met ontwikkelingssamenwerking kan een land als Nederland twee soorten betrekkingen onderhouden:

• Het kan kennis, kapitaal en goederen exporteren. Ontwikkelingslanden hebben vaak zelf onvoldoende wetenschappelijke kennis in huis om eigen ondernemingen op te kunnen zetten. Het ontbreekt hen daarbij ook aan kapitaal. Nederland kan dus met dit aanbod inspelen op de wensen van ontwikkelingslanden.

• Het kan er eindproducten, halffabrikaten, en grondstoffen vandaan halen. Dit kan natuurlijk alleen als het ontwikkelingslanden ook wat te bieden heeft. De allerarmste landen beschikken vaak niet over grondstoffen en producten die ze kunnen exporteren. Soms worden er zelfs belemmeringen opgeworpen in het belang van de westerse ondernemingen.

Ontwikkelingssamenwerking levert ons ook een beperkt aantal arbeidsplaatsen op. Als de handel met landen in de Derde Wereld toeneemt, komen er voor ons bedrijfsleven nieuwe afzetgebieden bij. Dat betekent meer werkgelegenheid en meer winst.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen