Zuiver experiment
= met minstens 1 controlegroep. > onderzoekseenheden op basis van toeval toegewezen. Extreem hoge scores bij voormeting al kunnen leiden tot een plafondeffect.
Extreem lage scores tot een vloereffect.
In een ontwerp van een onderzoek:
O= Waarneming T1= Tijdstip 1 R= Randomiseren
X= Experimentele stimulus T2= Tijdstip 2 etc.
Klassieke experimentele ontwerp:
R – proefpersonen ingedeeld in groep > bij beide groepen vindt er een voor- en nameting plaats : mochten er bij voormeting toch verschillen zijn dan kunnen deze statistisch worden gecorrigeerd.
Voormeting leidt tot extra informatie; groter onderscheidingsvermogen voor statistische toets. Een proef met voormeting kan dan ook minder proefpersonen bevatten.
Interactie-effect: Als de voormeting bijvoorbeeld een vragenlijst is, letten mensen daarna tijdens het zien van het filmpje bewuster op. = interactie tussen voormeting en experimentele variabele.
Kijken naar hoe intensief een therapie moet zijn kan bijvoorbeeld met meerdere experimentele groepen die verschillende toedieningen krijgen.
> kan bijvoorbeeld in een evaluatieonderzoek over de werking medicijn.