Menu

Prijsindices

De eerste stap bij de berekening van een prijsindex is de prijzen van de betrokken goederen en diensten vergelijkbaar te maken.

Wijzigingen in de prijzen van verschillende goederen en diensten met eenzelfde bedrag kunnen in percenten (of relatief) uitgedrukt sterk verschillen.

Daarom drukken we de prijs van elk goed/dienst waarvan we de evolutie willen meten, eerst uit als een indexcijfer.

De formule voor de berekening van de prijsindex van goed i in jaar t is dus:

In deze uitdrukking verwijst het superscript 0 naar het basisjaar.

De prijsindex van een groep van goed/diensten in jaar t is een gewogen gemiddelde van de prijsindices van de individuele goederen en diensten in dat jaar. Hij wordt berekend als:

In de formule stelt n het aantal goederen en diensten voor. De term wi is het gewicht; het stelt het relatief belang van goed of dienst i voor. Gewichten zijn positief, kleiner dan 1 en de som ervan moet gelijk zijn aan 1.

Zie vb p 401

Daar in de praktijk zeer vele goederen en diensten zijn, is het onmogelijk de prijzen van alle goederen en diensten in de prijsindex op te nemen. Men beperkt zich dan tot een representatief staal. Elk goed/dienst krijgt dan als gewicht het belang van de groep van goederen of diensten waartoe het behoort.

De prijsindices, die in de praktijk worden gebruikt, verschillen wat betreft:

  • de goederen- en dienstengroep, waarvan men de prijsevolutie wil meten;
  • de concrete goederen/diensten die worden opgenomen in de berekening;
  • de gebruikte wegingscoëfficienten.

Lees meer...

Nationaal product en economische welvaart

Om de welvaart van verschillende landen te vgl, zouden we het BBP of het BNP van die landen kunnen gebruiken als maatstaf.

Om de welvaart van 1 land in de tijd te meten, zouden we de verandering in die variabelen kunnen gebruiken.

Vooraleer het BBP of het BNP te gebruiken voor welvaartsvergelijking zijn er echter een paar correcties nodig:

  • men moet rekening houden met de omvang van de bevolking. Daarvoor kunnen we corrigeren door het nationaal product op een hoofdelijke op “per capita”-basis uit te drukken, dwz door het te delen door het bevolkingsaantal.
  • Voor vergelijking tussen landen is het bovendien nodig het nationaal product per capita uit te drukken in een gemeenschappelijke munt, gewoonlijk de dollar. Het verkregen resultaat is uiteraard afhankelijk van de wisselkoers. Eenzelfde per capita product zal een grotere dollarwaarde hebben naarmate de prijs van de dollar uitgedrukt in de nationale munt lager is.
  • Bovendien hoeft het geen betoog dat de hoeveelheid goederen en diensten, waarover een land in een bepaalde periode beschikt, slechts 1 aspect is van het complexe fenomeen welvaart.
  • We moeten ook rekening houden met een aantal andere factoren zoals de verdeling van het nationaal inkomen, de vereiste arbeid om het BBP te produceren en de effecten van de productie op het milieu.
  • Ten slotte moeten we opmerken dat bij de berekening van het nationaal product bepaalde goederen en diensten niet in rekening worden gebracht. (vb huishoudelijke diensten voor eigen consumptie en zwartwerk = productie-activiteiten waarbij sociale bijdragen en belastingen worden ontdoken).

Lees meer...

Groeivoeten en indices

Meestal zijn economen meer geïnteresseerd in de verandering dan in het niveau van een variabele. We kunnen die veranderingen absoluut of relatief uitdrukken.

  • Zie vb p 397

Als we het BBP tegen constante prijzen in het jaar t voorstellen door , dan is de absolute verandering gelijk aan:

Het is duidelijk dat de absolute verandering een kengetal is met een belangrijke beperking. (1.000 op 2.000.000 is niet gelijk aan 1.000 op 10.000)

  • we berekenen de relatieve verandering of groeivoet, die brengt het uitgangsniveau van het BBP in rekening

Als we de groeivoet voor het jaar t voorstellen door , dan berekenen we de groeivoet of relatieve verandering als volgt:

gt = groeivoet van het jaar t

Een alternatief kengetal om de groei van een grootheid weer te geven, is het indexcijfer. Daarbij stellen we de betrokken variabele in een bepaald jaar, het basis- of referentiejaar, gelijk aan 100.

Als we de grootheid in het basisjaar voorstellen door, dan wordt het indexcijfer voor de grootheid in het jaar t, berekend als:

Q0 = De grootheid in het basisjaar

t = het jaar

Indt = het indexcijfer

Indexcijfers en groeivoeten zijn sterk verwant, maar toch verschillend:

Indexcijfer toont de groei van de betrokken grootheid over de periode tussen het basisjaar en het beschouwde jaar.

Groeivoet meet de verandering gedurende 1 jaar.

De absolute toename van de index (dikwijls aangeduid met de term (index)punten) tussen 2 opeenvolgende jaren is niet gelijk aan de procentuele groei.

Indexcijfers worden ook gebruikt voor de evolutie van het algemeen prijspeil, van uurlonen, van de concurrentiepositie van een land of van de omzet van een onderneming. Ook voor de vergelijking van eenzelfde variabele in verschillende landen kunnen indexcijfers worden gebruikt.

Lees meer...

Nominale een reële productie

Veranderingen in het BBP zijn niet alleen het gevolg van wijzigingen in de kwantiteiten, maar ook van veranderingen in de prijzen.

Om een betere maatstaf te hebben voor veranderingen in de output van goed/diensten, moeten, we bij de berekening van het BBP dus een correctie doorvoeren voor prijswijzigingen.

Daarvoor passen we een eenvoudige techniek toe:

We gebruiken de prijzen van een bepaald jaar, we noemen dat jaar het basisjaar, om voor alle jaren de bruto toegevoegde waarde te bereken.

De berekening van het BBP tegen constante prijzen (= prijzen van het basisjaar), levert dus een betere maatstaf op voor de evolutie van de economische activiteit dan de berekening tegen werkelijke of lopende prijzen.

BBP berekend tegen constante prijzen = reëel bruto binnenlands product

BBP berekend tegen lopende prijzen = nominale bruto binnenlands product

De berekening van het BBP van 2003 aan lopende prijzen kunnen we schematisch voorstellen:

Het reële BBP van bv 2003, berekend tegen prijzen van 2000, geven we als volgt weer:

Tot slot merken we op dat niet alleen het BBP, maar ook de andere aggregaten van de nationale boekhouden, zoals de output van de verwerkende nijverheid of de private consumptie, kunnen berekend worden tegen prijzen van een basisjaar.

Lees meer...

De bestedingsbenadering: de finale goederen

De goederen die in de economie worden geproduceerd, worden ook gevraagd door de gezinnen, door de bedrijven, door de overheid of door het buitenland. Om dubbeltellingen te vermijden, houden we bij de bestedingen enkel rekening met de uitgaven voor finale goed/diensten

Het is op het eerste zicht niet evident dat de bestedingen gelijk zijn aan het BNP

Ondernemingen kunnen niet altijd alle producten verkopen, de voorraden van afgewerkte producten stijgen. We beschouwen een verhoging van de voorraden als een bruto-investering.

De nationale bestedingen worden in 4 categoriën opgeslitst:

  • de consumptiebestedingen van de particulieren
  • de investeringen van bedrijven
  • de bestedingen van de overheid
  • de uitvoer van goederen en diensten

Enkel de uitgaven voor producten met eigen productiefactoren geproduceerd, worden in rekening gebracht.

  • BNP = de som van de bestedingscomponenten – de invoer

consumptiebestedingen van de particulieren = totale bedrag dat e gezinnen in de loop van een bepaalde periode uitgeven aan consumptiegoederen en –diensten.

Bruto-investeringen van de bedrijven = alle duurzame kapitaalgoederen (=bedrijfsgebouwen en uitrusting), die de bedrijven in de loop van een bepaalde periode aankopen of voor zichzelf produceren + toename van de voorraden van afgewerkte en halfafgewerkte producten en van grondstoffen + uitgaven voor de bouw van nieuwe woningen.

Grondstoffen en halfafgewerkte producten worden beschouwd als finale goederen voor zover ze worden toegevoegd aan voorraden.

In de nationale boekhouding worden uitgaven voor de bouw van nieuwe woningen bij de investeringen, en dus niet bij de consumptie van de gezinnen, gerekend

overheidsbestedingen = overheidsconsumptie + overheidsinvesteringen

overheidsconsumptie heeft betrekking op de bezoldigingen van overheidpersoneel en de aankoop van goed door de overheid voor haar dagelijks functioneren

overheidsinvesteringen omvatten de uitgaven voor infrastructuur, zoals de aanleg van wegen, havens, enz. en voor nieuwe overheidsgebouwen

De overheid betaalt ook een aantal transfers. Die hebben geen betrekking op de aankoop van goederen en diensten en worden in de nationale boekhouding dus niet als overheidsbestedingen beschouwd.

Tot de bestedingen behoren ook de uitvoer van goederen en diensten. Die beschouwen we als buitenlandse bestedingen voor Belgische goederen en diensten.

Het bestaan van de buitenlandse handel maakt een correctie voor de invoer of de aankoop van goederen en diensten door inwoners van België in het buitenland noodzakelijk. De consumptiebestedingen van de gezinnen, de bruto-investeringen van de bedrijven, de overheidsbestedingen en zelfs de uitvoer zijn deels gericht op de ingevoerde goederen en diensten. In uitgevoerde goederen kunnen inderdaad ingevoerde goederen en diensten verwerkt zijn.

  • Daarom wordt de invoer afgetrokken van de 4 opgesomde bestedingscomponenten

Factorinkomens ontvangen uit het buitenland worden beschouwd als uitvoer van diensten, factorinkomens betaald aan het buitenland als invoer van diensten.

De bruto-investeringen kunnen van jaar tot jaar echter sterk fluctueren.

Voor België is de buitenlandse handel niet alleen zeer belangrijk, maar neemt bovendien nog in belang toe.

Lees meer...

De inkomensbenadering: het nationaal en beschikbaar inkomen

Hier bekijken we de verdeling van het BBP.

Eerst gaat een deel hiervan naar de overheid in de vorm van indirecte belastingen.

De BTW wordt berekend aan de marktprijzen inclusief de indirecte belastingen.

Subsidies worden gezien als negatieve indirecte belastingen.

Indirecte belastingen doen de prijzen stijgen.

Subsidies verlagen de marktprijzen.

BBP tegen factorkosten = wat overblijft na aftrek van deze netto indirecte belastingen

NNI = netto nationaal inkomen

Het BBP tegen factorkosten wordt verdeeld tussen arbeid en kapitaal.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen inkomen uit arbeid2  het bruto exploitatieoverschot3 van bedrijven en gemengde inkomens. Bij die laatste gaat het om inkomens waarvoor het onderscheid tussen arbeidsinkomens en exploitatieoverschot niet kan gemaakt worden. Het omvat inkomens van zelfstandigen en personenvennootschappen.

Exploitatieoverschot = de ontvangsten van de onderneming – de kosten van intermediaire goederen en arbeid.

Het wordt gebruikt om intresten te betalen op leningen van de bedrijven en voor afschrijvingen.

Wat hierna overblijft is de winst VOOR belastingen.

Afschrijvingen: ondernemingen moeten er rekening mee houden dat hun kapitaalgoederen elk jaar een deel van hun waarde verliezen. (de kapitaalgoederen depreciëren). De ondernemingen vangen deze depreciatie op door een deel van hun exploitatieoverschot niet uit te keren aan de productiefactoren onder de vorm van lonen, intresten en dividenden, en in het bedrijf te houden.

De winst die overblijft na aftrek van de intresten en de afschrijvingen, wordt gebruikt voor de betaling van de belastingen op winsten. Wat daarna overblijft kan worden uitgekeerd aan de eigenaars van het bedrijf of onder diverse boekhoudkundige hoofddingen in het bedrijf gehouden worden.

Het beschikbare inkomen = het inkomen dat ter beschikking staat van de gezinnen en dat deze kunnen gebruiken voor aankopen of sparen.

Het bevat niet alleen de inkomens die de gezinnen ontvangen uit arbeid, maar ook het inkomen van gezinnen uit vermogen (huur van gebouwen, intresten en dividenden).

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen