Quasi experimenteel
- Gepubliceerd in Sociologie
- Reageer als eerste!
- Bij dit experiment doet een vergelijkingsgroep zijn intrede, die we nodig hebben om een causaal verband te kunnen leggen tussen interventie en de afhankelijke variabele. o Experimentele groep = groep die interventie krijgt o Controlegroep = groep zonder interventie, ter vergelijking.-> Onderzoeker kan niet zelf de groepen indelen, maar moet het doen met bestaande groepen (schoolklassen, buurten etc.). Alle verschil tussen de eerste en tweede groep kunnen we in beginsel toeschrijven aan interventie, mits experimentele en controlegroep alleen verschillen op het wel/niet krijgen van interventie.
- Omdat een deel van het onderzoek zich buiten de controle van de onderzoeker afspeelt zou men kunnen zeggen dat het bijna-experimenteel onderzoek is.
- Aan het lidmaatschap van de experimentele of controlegroep kunnen nog allerlei andere kenmerken ‘kleven’ die de uitkomst op afhankelijke variabelen mede bepalen.
- Deze aspecten zijn daarmee confounded met interventie. Er zijn twee manieren om met dit probleem om te gaan:
- Het achteraf verrekenen van verschillen – het succes van deze methode hangt af van een voldoende grote steekproef en van identificatie van de juiste verstorende variabele.
- Het zo vergelijkbaar mogelijk maken van de groepen door bijv. respondenten te ‘matchen’. Per experimentele respondent met bepaalde kenmerken plaats men zo’n zelfde respondent in de controlegroep. Problemen hier zijn:
- We matchen misschien op kenmerken A, B, C, D maar het interventie kenmerk is H.
- Als er teveel kenmerken zijn om op te matchen, dan wordt dit een ondoenlijke aangelegenheid.
- Matchen leidt tot selectie van extreme groepen respondenten, hetgeen gevaar voor regressie naar het gemiddelde oplevert.
- De experimentele of controlegroep kunnen we ook i.p.v. op persoon, op groepsniveau te matchen. Als de match niet op individuen maar per groep gaat noemt men de methode blocking.