Menu

Quasi experimenteel

  • Bij dit experiment doet een vergelijkingsgroep zijn intrede, die we nodig hebben om een causaal verband te kunnen leggen tussen interventie en de afhankelijke variabele. o Experimentele groep = groep die interventie krijgt o Controlegroep = groep zonder interventie, ter vergelijking.-> Onderzoeker kan niet zelf de groepen indelen, maar moet het doen met bestaande groepen (schoolklassen, buurten etc.). Alle verschil tussen de eerste en tweede groep kunnen we in beginsel toeschrijven aan interventie, mits experimentele en controlegroep alleen verschillen op het wel/niet krijgen van interventie.
    • Omdat een deel van het onderzoek zich buiten de controle van de onderzoeker afspeelt zou men kunnen zeggen dat het bijna-experimenteel onderzoek is.
  • Aan het lidmaatschap van de experimentele of controlegroep kunnen nog allerlei andere kenmerken ‘kleven’ die de uitkomst op afhankelijke variabelen mede bepalen.
  • Deze aspecten zijn daarmee confounded met interventie. Er zijn twee manieren om met dit probleem om te gaan:
  • Het achteraf verrekenen van verschillen – het succes van deze methode hangt af van een voldoende grote steekproef en van identificatie van de juiste verstorende variabele.
  • Het zo vergelijkbaar mogelijk maken van de groepen door bijv. respondenten te ‘matchen’. Per experimentele respondent met bepaalde kenmerken plaats men zo’n zelfde respondent in de controlegroep. Problemen hier zijn:
    • We matchen misschien op kenmerken A, B, C, D maar het interventie kenmerk is H.
    • Als er teveel kenmerken zijn om op te matchen, dan wordt dit een ondoenlijke aangelegenheid.
    • Matchen leidt tot selectie van extreme groepen respondenten, hetgeen gevaar voor regressie naar het gemiddelde oplevert.
  • De experimentele of controlegroep kunnen we ook i.p.v. op persoon, op groepsniveau te matchen. Als de match niet op individuen maar per groep gaat noemt men de methode blocking.
Lees meer...

Observationeel

  • Bij dit onderzoek zijn we niet in staat de interventie te manipuleren. We kunnen niet bepalen aan wie interventie wordt uitgedeeld en we kunnen ook de groepen voor wel/geen interventie niet samen stellen.

  • Problemen om eventuele veranderingen aan interventie toe te schrijven. Een teveel aan rivaliserende verklaringen kan een interventie (oorzaak) doen stranden.

  • Met behulp van additionele metingen verzameld in een zogenaamd tijdreeksdesign kunnen we in ieder geval een aantal rivaliserende verklaringen uitsluiten.

  • Een unieke gebeurtenis, die normaliter om ethische of praktische redenen niet in onderzoek te creëren zou zijn, wordt natuurlijk experiment genoemd (nucleaire ramp, vuurwerkramp, orkaan etc.).

Lees meer...

Designs naar expertmentaliteit

Aan kwantitatieve opzetten voor causale samenhang liggen een aantal veronderstellingen ten grondslag:

  • Observatie-eenheden zijn replicaties van dezelfde structuur
    • Dit maakt het mogelijk om onze bevindingen over een steekproef uit de populatie over de gehele populatie van toepassing te verklaren.
  • Observatie-eenheden vertonen onafhankelijk van elkaar het te onderzoeken gedrag
    • Mocht het zo zijn dat respondenten onder invloed van elkaar bepaald gedrag vertonen, dan kunnen we niet meer zuiver bij de respondenten de scores op de afhankelijke variabele meten en hebben ze geen functie meer als replicatie van een bepaalde structuur.
  • De groep observatie-eenheden is representatief voor een populatie
  • Observatie-eenheden werken mee, en vertonen hun natuurlijk gedrag
    • Mocht het zo zijn dat de metingen obtrusive zijn, dan zijn we niet goed meer in staat de eigenschap te meten die we willen meten.

Lees meer...

Afhankelijke en onafhankelijke variabelen

  • In een onderzoeksontwerp worden variabelen onderscheiden naar de rol die zij spelen. Een bepaalde variabele neemt dus niet altijd dezelfde rol aan.

  • De afhankelijke variabele kan nooit gemanipuleerd worden door de onderzoeker; scores op de afhankelijke variabele zijn het resultaat van, de respons op, de onafhankelijke variabele.
  • Het is niet zo dat de onafhankelijke variabele altijd gemanipuleerd kan worden door de onderzoeker (bij observationeel onderzoek kan dit bijv. niet). Een onafhankelijke variabele is in dat geval de variabele waarvan verondersteld wordt dat die leidt tot een verandering in de scores op de afhankelijke variabele.
    • De onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd door verandering in de afhankelijke variabele, deze veranderingen komen al dan niet van de onderzoeker.
  • Interventie wordt gebruikt voor een stimulus die gegeven wordt aan personen, organisaties etc. die tot doel heeft iets te veranderen bij de analyse eenheden (afhankelijke variabelen). Interventie is in die zin gelijk te stellen aan een onafhankelijke variabele, die als categorieën heeft: wel de interventie gekregen, niet de interventie gekregen. -> Interventies kunnen in verschillende doseringen gegeven worden.
  • Om effecten van interventies te vinden moeten we vrijwel altijd twee metingen verrichten. Een vóór het intreden van de toediening, en een na de interventie.
    • De verandering tussen voor- en nameting kan verdwijnen in de ‘ruis’: de gevolgen van interventie kunnen zo niet meer zijn dan de variatie die de scores al vertoonden.
  • Het verbinden van conclusies aan een kale voor- en nameting zonder nadere inspectie van de scores is een moeilijke zaak. Het gaat er namelijk niet om vast te stellen of er een verandering intreedt op de scores van afhankelijke variabele, maar dat het erom gaat vast te stellen dat die verandering is toe te schrijven aan de onafhankelijke variabele, i.c. de interventie.
  • De oplopende controle van onderzoeksopzetten vertaald zich in oplopende hardheid van uitspraken die over het causaal verband tussen de interventie en afhankelijke variabelen kunnen worden gedaan. De opzetten zijn:
    • Observationeel design
    • Quasi experimenteel design
    • Experimenteel design

Lees meer...

Causaliteit

  • In zijn algemeenheid geldt dat X directe oorzaak is van Y als er aan een drietal voorwaarden is voldaan:

  • X gaat vooraf aan Y
  • X hangt empirisch samen met Y
  • Er is geen alternatieve verklaring voor de samenhang tussen X en Y
  • X gaat vooraf aan Y is logisch in de zin dat een oorzaak na een gevolg niet plausibel is. Gelijktijdigheid is wel toegestaan.
  • X hangt empirisch samen met Y, er is een verband tussen de scores op de ene variabele en de andere. Dit kan tot uitdrukking komen in de Pearsoncorrelatiecoëfficiënt.
  • Geen alternatieve verklaring voor causaliteit van X en Y is moeilijker aan te geven. 3 impliceert dat we pas van X als oorzaak van Y mogen spreken als we zeker weten dat er geen andere verklaring is voor het verband dat we zien. In de situatie waarin een waargenomen verband tussen twee variabelen X en Y wordt verklaard door een derde variabele, noemen we het verband X en Y spurieus.
  • Spurieuze verbanden zijn te ontdekken door de relatie tussen de vermeende oorzaak X en gevolg Y uit te rekenen terwijl voor de invloed van de verstorende factor Z wordt gecorrigeerd.
  • Een voorbeeld is de partiële correlatiecoëfficiënt.
  • Als er meerdere complicerende factoren aanwezig zijn spreekt men van multipele oorzaken.
  • Oorzaak gevolg relaties kunnen ook reciprook zijn, dat wil zeggen dat eerst X Y veroorzaakt, waarna Y invloed op X uitoefent. We spreken dan van reciproke causale relaties.
  • Daarnaast kan een verband tussen twee variabelen onderdrukt worden door een derde variabele; we spreken dan van een suppressor-variabele.
  • Als er geen verband verdwijnt na correctie voor een derde factor, dan weet men dat er geen oorzakelijkheid tussen X en Y is. Het blijft onmogelijk voor alle mogelijk vertekenende derde factoren te corrigeren, een causale uitspraak blijft daarom altijd een hypothese.

Lees meer...

Samenvatting Hoofdstuk 4

  • Onderzoeksopzet is officieel de totale opzet van het onderzoek. Als het gaat om oorzaak gevolg relaties dan wordt de term versmald tot de deelverzameling van kwantitatieve ontwerpen voor causale samenhang. De opzet staat zo los van vragen, respondentselectie, instrumentconstructie, validiteits- en betrouwbaarheidskwesties. Voor deze betekenis wordt opzet gebruikt.

  • Bij het kiezen van het onderzoeksdesign gaat het om het inrichten van de studie zodat onderzoek/causaliteit vragen beantwoord kunnen worden.
  • Onderzoek naar een interventie valt onder verschillende noemers; observationeel, passief-observationeel, non-experimenteel of non-interventie-onderzoek.
  • Kenmerkend aan observationeel onderzoek is dat er een interventie wordt onderzocht, maar dat er geen enkele mogelijkheid is voor de onderzoeker om zelf te doen aan toediening hiervan. Kan observeren NIET manipuleren.
  • Als twee factoren confounded zijn, dan zijn zij onontwarbaar in de respondenten en kunnen we niet weten of de verhoogde kans aan de ene factor of aan de andere factor moet worden toegeschreven.
  • Idealiter zou de onderzoeker zelf interventie moeten kunnen toedienen; interventie regisseren. Dit kan slechts in bepaalde gevallen (ethiek).
  • In een quasi experimenteel onderzoek heeft de onderzoeker controle over de interventie.
  • De onderzoeker heeft geen controle over de samenstelling van groepen.
  • Experimenteel onderzoek heeft die controle wel. De onderzoeker controleert zowel de interventie als de samenstelling van de onderzoeksgroepen.
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen